In een uitgebreide historische beschouwing legt Van Stipriaan uit hoe sinds de jaren 1960 de universitaire studie Nederlands is uitgekleed door financiële problemen, wisselende studentenaantallen en de enorme mentaliteitsverandering na de - zeg maar - bestorming van het Maagdenhuis. Hij stelt dat veel afgestudeerde neerlandici denken heel veel te weten zonder zich te beseffen dat het tegendeel vaak pijnlijk het geval is. En volgens hem is 'de kou nog niet voorbij'.
Hoewel ik van een andere generatie ben dan René van Stipriaan, meen ik inmiddels ook verschuivingen te hebben gezien in het afgelopen anderhalve decennium dat ik in het onderwijs werk. Toen ik net begon woekerde het Tweede Fase-gedachtegoed nog in ernstige mate om zich heen. Dat heeft voor het vak Nederlands betekend dat er in de onderbouw van de gehele middelbare school een tijd afscheid is genomen van het ontleden van zinnen en het inprenten van spellingprincipes door middel van rijtjes. Methodemakers als die van Nieuw Nederlands geloofden dat door enkel te schrijven leerlingen zich vanzelf de spellingregels gingen eigen maken. In Taallijnen stonden nog wel wat oefeningen, maar die waren verbannen naar een klein katerntje achterin het boek. Inmiddels zijn alle rijtjes en oefeningen weer haastig teruggekomen in de reguliere methodes, maar de maatschappelijke schade die dit soort denken heeft opgeleverd vormt nog dagelijks een bron voor discussie: 'Wat wordt er toch slecht gespeld!'
(Oh, ik zwijg nog over sommige collega's die ik beroerde taalproducten zie leveren...)
In de bovenbouw van het havo is het historische literatuuronderwijs nagenoeg verdwenen. In de top 3 van de momenteel meest gebruikte lesmethodes staat nauwelijks serieus te noemen materiaal om goed mee van leer te trekken; de nadruk ligt geheel op het analyseren van teksten en toch nogal vaak op het mij vage begrip 'leesplezier'. En dat terwijl het juist van eminent belang is dat wij ons in de samenleving bewust zijn van onze (literatuur-)geschiedenis, in de breedte én in de diepte.
(Oh, ik wil het niet eens hebben over fatale koppeling van onwetendheid en desinteresse die ik soms zelfs bij collega's zie...)
Gelukkig zijn er zich ook veel mensen wel bewust van hun gebrek aan kennis. Aan de ene kant leidt dit tot het verschijnsel van het canoniseren van zaken die we toch wel allemaal moeten weten. Het feit dat dit op zichzelf al gebeurt onderstreept ook dat er op dit vlak wel degelijk iets aan de hand is. Ik blijf ervan overtuigd dat kennis pas iets waard is als die in een mens zit; juist die kan daarmee creatief denken, nieuwe verbindingen leggen.
Op de masteropleiding Nederlands van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen heb ik al een paar jaar een groot aantal studenten meegemaakt dat zich - gedurende een leerjaar - in stijgende mate bewust wordt welke lacunes er in de vakkennis zitten. Het is natuurlijk heel vervelend voor zo'n student dat er überhaupt bijgespijkerd moet worden wat ergens gedurende een leven als leerling of student al ingeheid had moeten zijn, maar het feit dat er elk jaar weer een lichting met gemotiveerde studenten voor mijn collega's en mij verschijnt geeft de burger moed. Nosce te ipsum, heet dat toch?
Vanuit mijn ervaring geredeneerd wordt iets pas echt leuk als je er zo goed mogelijk in probeert te zijn. Dat leidt dan tot succes en met die ervaring gesterkt ga je er nóg beter in worden en zo ga je een opwaartse spiraal in. Ik vind het zelf prettig om het plafond op te zoeken in allerlei zaken, om er dan uiteindelijk doorheen te breken. De valkuil is natuurlijk wel dat je jezelf in hoge mate van stress kan brengen, maar dat gebeurt alleen als je geen prioriteiten stelt (en geloof me, ook daar heb ik ervaring mee). En ja, ook ik kan mezelf aardig gek maken als ik dat wil: hoe meer je weet, hoe minder je immers weet. (Ik weet niet aan welke filosoof deze uitspraak nu werkelijk toegeschreven moet worden, maar gelijk had-ie wel.)
Ik kan niemand dwingen om te vinden wat ik vind of om te doen wat ik doe. Wel kan ik mensen aanbevelen om zoveel mogelijk gebruik te maken van de eigen capaciteiten en om het onderste uit de kan te halen. Daarnaast kan ik alleen maar zelf uitstralen dat het voor mij werkt en dat het verdomd plezierig is om op die manier te leven.
Als ik een leerling zie met het talent om Nederlands te gaan studeren, (want die beschikt over taalgevoel, een ontluikend wetenschappelijk besef en een goed doorzettingsvermogen) dan raad ik die ook van harte aan om aan zo'n studie te beginnen. Een goede vooropleiding of niet, het lijkt mij sowieso wel prettig voor een universiteit om mensen binnen te halen met veel potentie. En over dat voortraject gesproken: er zijn al steeds meer samenwerkingen zichtbaar tussen basisschool en middelbare school die ervoor zorgen dat de échte basisvorming al heeft plaatsgehad als een leerling de groep 8-musical heeft gedaan.
Tegelijkertijd vind ik ook dat er in de wetenschappelijke wereld een breder besef mag ontstaan dat vorm en inhoud hand in hand móeten gaan. Van huis uit ben ik opgevoed met het idee dat een goede wetenschapper zelfs zijn meest ingewikkelde bezigheden moet kunnen uitleggen aan een leek. Dat uitgangspunt lijkt me een prima begin. Te vaak maak ik immers warrige presentaties mee met erbarmelijke Powerpointjes en met te specialistisch geneuzel tussen de spreker en één specialist in de zaal. Voor alle duidelijkheid: het gaat hier in de regel om uitstekende wetenschappers die bijzonder goed zijn in hun vak, maar waarvan ik wel het gevoel krijg dat zij zichzelf tekort doen. Dat vind ik intellectuele kapitaalvernietiging en menselijk bezien bijzonder sneu.
Ik was hartstikke kwaad toen ik op de middelbare school van het gymnasium naar het havo werd gestuurd, omdat ik te lui zou zijn. Maar de route die ik inmiddels heb bewandeld om mijn doctoraal te halen, en met het traject bezig te zijn waarin ik nu zit, is zodanig dat ik me verbeeld dat ik weet wat het is om écht met de voeten in de stront te staan. Ik kan de keren niet meer tellen dat ik enorm ingewikkelde zaken heb moeten uitleggen aan allerlei soorten leken, van mbo 2-leerling tot universitaire student. Eigenlijk zou het voor allerlei wetenschappers goed zijn om eens een presentatie te geven aan een vmbo-klas; gewoon om eens te oefenen om hoofd- en bijzaken te scheiden. Wat mij betreft heb je niets aan kennis als je die niet kunt delen. Elke wetenschapper zou een goede leraar moeten zijn, vind ik. Uiteindelijk ben en blijf je dienstbaar aan de samenleving.
Bovendien leven we in een fantastisch tijdperk, want er wordt steeds meer kennis doorzoekbaar en koppelbaar. Van Stipriaan staat zelf aan de basis van Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, een van de beste databanken van dit moment. Als wetenschapper, dus als leraar, kun je onderzoeksmethodes gebruiken die hun weerga niet kennen in de geschiedenis. Juist hier schreeuwt ook de neerlandistiek, in al zijn facetten, - en mijns inziens de maatschappij! - weer om goede voorbeelden en rolmodellen.
Het schrijven van René van Stipriaan appeleert bij mij aan heel veel gevoelens, gedachten en ervaringen die ik de afgelopen jaren heb gehad. Met hem pleit ik ervoor dat de neerlandicus zichzelf niet langer tekort doet en zichzelf emancipeert om daarmee het vak aan de top te verankeren. Dat betekent dat de samenleving weer de met taal spelende schrijvers krijgt en de erudiete leraren en de bevlogen wetenschappers. De enige manier waarop je respect kunt afdwingen van wie dan ook, is door zo goed en zo professioneel mogelijk te zijn, dunkt me.
Bedankt, René!
Stipriaan, René van, 'Een commandotraining voor neerlandici. Pleidooi voor een terugkeer naar de top.' In: Ons Erfdeel. Vlaams-Nederlands Cultureel Tijdschrift. Nummer 4. (November 2011).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten