zaterdag 26 november 2011

Geëmancipeerde Zwarte Piet wellicht minst slechte optie

Enkele Nederlanders die naar Canada zijn geëmigreerd worden dit jaar geconfronteerd met het feit dat zij bij hun sinterklaasviering geen Zwarte Pieten mogen toelaten. Canadezen, niet gehinderd door vage nostalgische gevoelens, hebben besloten dat het racistisch is om een blanke man zwart te schminken, rode lippen te geven en maf te laten doen in een kleurig pakje. Ook in Nederland voelen veel mensen zich ongemakkelijk bij het fenomeen, getuige de protesten én aanhoudingen tijdens de laatste intocht van Sint Nicolaas. Momenteel zitten we in een status quo: mensen als Erik van Muiswinkel hebben Zwarte Piet geëmancipeerd. In plaats van een dommige knecht is Zwarte Piet, nu Hoofdpiet, tegenwoordig min of meer een verstandige CEO van een groot logistiek bedrijf geworden. Weliswaar zijn er nog wat domme figuren in zijn toko, maar zonder de Hoofdpiet loopt alles in het honderd. Gezien de omstandigheden en het verleden denk ik dat het behoud van Zwarte Piet in deze geëmancipeerde vorm de minst slechte optie is.

Wie beweert dat Zwarte Piet zwart is geworden vanwege zijn gekruip door schoorstenen is natuurlijk niet goed wijs; als een blank iemand zich door zulke kanalen voortbeweegt komt die er hoogstwaarschijnlijk wel zwart uit, maar niet met rode lippen, kroeshaar en een kleurig pakje. De mogelijkheid bestaat dat er in een ver verleden intochten zijn geweest van een verklede Wodan - vandaar de lange baard bij Sint Nicolaas, die eigenlijk een kort baardje zou hebben gehad - en twee als kraaien verklede mensen. Hiervan is echter geen bewijsmateriaal overgeleverd, dus over deze hypothese kunnen we niet veel zeggen.

Het sinterklaasfeest is inderdaad een eeuwenoude traditie in Nederland, maar in de oudste bron die ik daarover ken (Bredero's toneelstuk Moortje), wordt niet gesproken over een zwarte knecht bij de Sint. Pas rond 1850 duikt die voor het eerst op naast Sinterklaas in Sint Nicolaas en zijn knecht van de Amsterdamse schoolmeester Jan Schenkman. Maar in pamfletten uit die zelfde tijd opereert Sinterklaas nog alleen. Het valt nog maar te bezien of zo'n donkere jongen tot het vaste beeld hoorde van de heilige kindervriend. Sterker nog, in die jaren had Sinterklaas nog niet eens zelf altijd het uiterlijk dat wij nu voor lief nemen. De knecht van Sint Nicolaas zag er bij Schenkman uit zoals het blanke beeld van donkere mensen was in 1850; zwarte huid, rode lippen, kleurige kleren (een fez) en kroeshaar.


Dat racisme nog lang geaccepteerd was blijkt ook uit andere bronnen. Een bekend voorbeeld is een reclameposter uit omstreeks 1910 waar een blank kindje een donker kindje uitlacht (zie hiernaast). Wie denkt dat de gemiddelde mens zijn lesje wel heeft geleerd van de Tweede Wereldoorlog heeft het mis. In Kuifje in Afrika en bij Sjors en Sjimmie (oude versie) zien we nog steeds de donkere mens met dikke rode lippen en bovendien met een gebrekkige grammatica. Daarnaast is de donkere jongen vaak lui en dom en daar mag in die tijd om gelachen worden. "Ook al ben ik zwart als roet, ik meen het tóch goed!", moet Zwarte Piet dan ook zingen om zich tegen alle vooroordelen te wapenen.

Hoe komen we dan toch aan dat beeld van de luie, domme, zwarthuidige en roodlippige mens? Het antwoord is toch te vinden in de tijd dat Nederlanders buitengewoon actief waren in de slavernij. Onze voorouders hadden nu eenmaal vaak het idee dat donkere mensen alleen beschaafd konden worden als zij hen daartoe dwongen; van nature waren ze immers dom en lui. In het proefschrift van Bert Paasman valt goed te lezen dat al in de achttiende eeuw er Nederlanders waren die hun bedenkingen hadden bij het systeem, maar Nederland is zowat het laatste land dat de slavernij heeft afgeschaft.

Waar Sint Nicolaas in de regel een waardige, oude man is geworden, is zijn knecht meestal een soort pechvogel. In een heruitgave van het boek van Jan Schenkman zie je de Sint rustig op een paard zitten, terwijl de knecht zeult met de bagage. In het avontuurlijke Van Spanje naar ons land van Cornelis de Bruin uit circa 1920-1930 wordt Zwarte Piet (met deze naam genoemd) geportretteerd als een soort minkukel: eerst loopt hij nog met een zware zak, maar al gauw krijgt hij ook een rijdier - wel dan weer een ezel - en waar Sinterklaas ongedeerd rechtop staat in de storm moet Piet achter zijn muts aanrennen. Overigens, ik kan mij nog herinneren dat ik als kind ben geconfronteerd met Pieten met een Surinaamser accent en dan hebben we het al over het einde van de jaren 1970, begin jaren 1980.

Zwarte Piet komt dus voort uit een betrekkelijk korte en behoorlijk bedenkelijke traditie; een traditie is hij op zichzelf echter nog niet. Als knecht bestaat hij dus rond 1850, maar in een recent artikel van John Helsloot lezen we dat hij pas honderd jaar later als enige en vaste naam Zwarte Piet krijgt. Dat betekent dat mensen ongelijk hebben als ze beweren dat we een eeuwenoude traditie doorbreken door de Sint zijn hulpje af te nemen.

Ethisch gezien zou het natuurlijk niet gek zijn om in december alleen de kerstman nog toegang te verschaffen tot ons land - al wordt dat rendier met de rode neus ook wel eens gediscrimineerd. Analoog aan de Amerikaanse omgang met Zwarte Smurfen kunnen we wellicht beginnen aan Paarse Pieten (dat allitereert ook nog eens). Als ouders van een meisje van twee worden mijn vrouw en ik ook geconfronteerd met het feit dat we door de hele cultuur worden gedwongen om het feest te vieren. Dat vinden we overigens niet erg; onze dochter beleeft veel plezier aan het hele gebeuren. Als er echter een grote groep mensen is voor wie dat niet geldt, dan vind ik evengoed dat daar buitengewoon serieus mee moet worden omgegaan. Een gedegen onderzoek zou wel op zijn plaats zijn, bedacht ik toen ik het - overigens in mijn ogen vaak twijfelachtige - televisieprogramma PowNews een voorschotje zag nemen.

Het is sowieso goed om eerlijk te zijn over het fenomeen Zwarte Piet (en dat zullen we te zijner tijd ook naar onze dochter toe zijn): het oorspronkelijke beeld van deze vrolijke baas stamt van ouderwetse, racistische opvattingen. Sinterklaas is overigens zelf ook een - ik vermoed protestantse - karikatuur van een heilige en een bisschop (zoek het woord kapoentje maar eens ergens op). Allebei de rollen zijn inmiddels geëvolueerd tot verstandige, kindvriendelijke mensen met een goed gevoel voor logistiek. De Zwarte Piet zoals die nu op televisie wordt neergezet is ook volgens meer ingewijden in deze discussie, (antidiscriminatiestichting Brandpunt) dan ook een prima stap in de goede richting.

Veel in mij zegt het zonde te vinden om kinderen op voorhand te vertellen dat het hele sinterklaasgebeuren een verzinsel is. Dat zal mijn vage gevoel van nostalgie zijn, gemengd met het idee dat het leuk is om kinderen collectief cadeaus te geven. De geëmancipeerde 'beste vriend van Sinterklaas' vertegenwoordigt momenteel een vriendelijke patstelling voor ons Nederlanders en Vlamingen. Het zou dan wel fijn zijn als de Zwarte Pieten-discussie gevoerd zou kunnen worden met meer onderzoeksgegevens, maar eerlijk zijn over het verleden vind ik überhaupt noodzakelijk. Ook alle plaatjes op boekjes, cd's en cadeaupapier waarop de Piet wordt afgebeeld met dikke rode lippen en oorbellen - zoals hierboven - mogen wat mij betreft subiet het museum in. Als we de hele zaak immers zuiver ethisch benaderen, hebben de Canadezen groot gelijk.

P.S. Als je iets leuks in je eigen college of les wil doen omtrent Sint en Piet dan heb ik hier wat aardige links voor je.

maandag 14 november 2011

Neerlandici aan de top!

René van Stipriaan (onder andere verantwoordelijk voor de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren) schrijft in de laatste editie van Ons Erfdeel (nummer 4, november 2011) een hartverwarmend stuk over het feit dat neerlandici zich weer aan de top van de samenleving moeten ophouden. Volgens hem is een goede wetenschapper en docent Nederlands iemand waar tegen wordt opgezien omdat hij belezen is, beschikt over een groot taalgevoel en vooral geen concessies doet. Dit hele stuk was me uit het hart gegrepen.

In een uitgebreide historische beschouwing legt Van Stipriaan uit hoe sinds de jaren 1960 de universitaire studie Nederlands is uitgekleed door financiële problemen, wisselende studentenaantallen en de enorme mentaliteitsverandering na de - zeg maar - bestorming van het Maagdenhuis. Hij stelt dat veel afgestudeerde neerlandici denken heel veel te weten zonder zich te beseffen dat het tegendeel vaak pijnlijk het geval is. En volgens hem is 'de kou nog niet voorbij'.

Hoewel ik van een andere generatie ben dan René van Stipriaan, meen ik inmiddels ook verschuivingen te hebben gezien in het afgelopen anderhalve decennium dat ik in het onderwijs werk. Toen ik net begon woekerde het Tweede Fase-gedachtegoed nog in ernstige mate om zich heen. Dat heeft voor het vak Nederlands betekend dat er in de onderbouw van de gehele middelbare school een tijd afscheid is genomen van het ontleden van zinnen en het inprenten van spellingprincipes door middel van rijtjes. Methodemakers als die van Nieuw Nederlands geloofden dat door enkel te schrijven leerlingen zich vanzelf de spellingregels gingen eigen maken. In Taallijnen stonden nog wel wat oefeningen, maar die waren verbannen naar een klein katerntje achterin het boek. Inmiddels zijn alle rijtjes en oefeningen weer haastig teruggekomen in de reguliere methodes, maar de maatschappelijke schade die dit soort denken heeft opgeleverd vormt nog dagelijks een bron voor discussie: 'Wat wordt er toch slecht gespeld!'

(Oh, ik zwijg nog over sommige collega's die ik beroerde taalproducten zie leveren...)

In de bovenbouw van het havo is het historische literatuuronderwijs nagenoeg verdwenen. In de top 3 van de momenteel meest gebruikte lesmethodes staat nauwelijks serieus te noemen materiaal om goed mee van leer te trekken; de nadruk ligt geheel op het analyseren van teksten en toch nogal vaak op het mij vage begrip 'leesplezier'. En dat terwijl het juist van eminent belang is dat wij ons in de samenleving bewust zijn van onze (literatuur-)geschiedenis, in de breedte én in de diepte.

(Oh, ik wil het niet eens hebben over fatale koppeling van onwetendheid en desinteresse die ik soms zelfs bij collega's zie...)

Gelukkig zijn er zich ook veel mensen wel bewust van hun gebrek aan kennis. Aan de ene kant leidt dit tot het verschijnsel van het canoniseren van zaken die we toch wel allemaal moeten weten. Het feit dat dit op zichzelf al gebeurt onderstreept ook dat er op dit vlak wel degelijk iets aan de hand is. Ik blijf ervan overtuigd dat kennis pas iets waard is als die in een mens zit; juist die kan daarmee creatief denken, nieuwe verbindingen leggen.

Op de masteropleiding Nederlands van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen heb ik al een paar jaar een groot aantal studenten meegemaakt dat zich - gedurende een leerjaar - in stijgende mate bewust wordt welke lacunes er in de vakkennis zitten. Het is natuurlijk heel vervelend voor zo'n student dat er überhaupt bijgespijkerd moet worden wat ergens gedurende een leven als leerling of student al ingeheid had moeten zijn, maar het feit dat er elk jaar weer een lichting met gemotiveerde studenten voor mijn collega's en mij verschijnt geeft de burger moed. Nosce te ipsum, heet dat toch?

Vanuit mijn ervaring geredeneerd wordt iets pas echt leuk als je er zo goed mogelijk in probeert te zijn. Dat leidt dan tot succes en met die ervaring gesterkt ga je er nóg beter in worden en zo ga je een opwaartse spiraal in. Ik vind het zelf prettig om het plafond op te zoeken in allerlei zaken, om er dan uiteindelijk doorheen te breken. De valkuil is natuurlijk wel dat je jezelf in hoge mate van stress kan brengen, maar dat gebeurt alleen als je geen prioriteiten stelt (en geloof me, ook daar heb ik ervaring mee). En ja, ook ik kan mezelf aardig gek maken als ik dat wil: hoe meer je weet, hoe minder je immers weet. (Ik weet niet aan welke filosoof deze uitspraak nu werkelijk toegeschreven moet worden, maar gelijk had-ie wel.)

Ik kan niemand dwingen om te vinden wat ik vind of om te doen wat ik doe. Wel kan ik mensen aanbevelen om zoveel mogelijk gebruik te maken van de eigen capaciteiten en om het onderste uit de kan te halen. Daarnaast kan ik alleen maar zelf uitstralen dat het voor mij werkt en dat het verdomd plezierig is om op die manier te leven.

Als ik een leerling zie met het talent om Nederlands te gaan studeren, (want die beschikt over taalgevoel, een ontluikend wetenschappelijk besef en een goed doorzettingsvermogen) dan raad ik die ook van harte aan om aan zo'n studie te beginnen. Een goede vooropleiding of niet, het lijkt mij sowieso wel prettig voor een universiteit om mensen binnen te halen met veel potentie. En over dat voortraject gesproken: er zijn al steeds meer samenwerkingen zichtbaar tussen basisschool en middelbare school die ervoor zorgen dat de échte basisvorming al heeft plaatsgehad als een leerling de groep 8-musical heeft gedaan.

Tegelijkertijd vind ik ook dat er in de wetenschappelijke wereld een breder besef mag ontstaan dat vorm en inhoud hand in hand móeten gaan. Van huis uit ben ik opgevoed met het idee dat een goede wetenschapper zelfs zijn meest ingewikkelde bezigheden moet kunnen uitleggen aan een leek. Dat uitgangspunt lijkt me een prima begin. Te vaak maak ik immers warrige presentaties mee met erbarmelijke Powerpointjes en met te specialistisch geneuzel tussen de spreker en één specialist in de zaal. Voor alle duidelijkheid: het gaat hier in de regel om uitstekende wetenschappers die bijzonder goed zijn in hun vak, maar waarvan ik wel het gevoel krijg dat zij zichzelf tekort doen. Dat vind ik intellectuele kapitaalvernietiging en menselijk bezien bijzonder sneu.

Ik was hartstikke kwaad toen ik op de middelbare school van het gymnasium naar het havo werd gestuurd, omdat ik te lui zou zijn. Maar de route die ik inmiddels heb bewandeld om mijn doctoraal te halen, en met het traject bezig te zijn waarin ik nu zit, is zodanig dat ik me verbeeld dat ik weet wat het is om écht met de voeten in de stront te staan. Ik kan de keren niet meer tellen dat ik enorm ingewikkelde zaken heb moeten uitleggen aan allerlei soorten leken, van mbo 2-leerling tot universitaire student. Eigenlijk zou het voor allerlei wetenschappers goed zijn om eens een presentatie te geven aan een vmbo-klas; gewoon om eens te oefenen om hoofd- en bijzaken te scheiden. Wat mij betreft heb je niets aan kennis als je die niet kunt delen. Elke wetenschapper zou een goede leraar moeten zijn, vind ik. Uiteindelijk ben en blijf je dienstbaar aan de samenleving.

Bovendien leven we in een fantastisch tijdperk, want er wordt steeds meer kennis doorzoekbaar en koppelbaar. Van Stipriaan staat zelf aan de basis van Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren, een van de beste databanken van dit moment. Als wetenschapper, dus als leraar, kun je onderzoeksmethodes gebruiken die hun weerga niet kennen in de geschiedenis. Juist hier schreeuwt ook de neerlandistiek, in al zijn facetten, - en mijns inziens de maatschappij! - weer om goede voorbeelden en rolmodellen.

Het schrijven van René van Stipriaan appeleert bij mij aan heel veel gevoelens, gedachten en ervaringen die ik de afgelopen jaren heb gehad. Met hem pleit ik ervoor dat de neerlandicus zichzelf niet langer tekort doet en zichzelf emancipeert om daarmee het vak aan de top te verankeren. Dat betekent dat de samenleving weer de met taal spelende schrijvers krijgt en de erudiete leraren en de bevlogen wetenschappers. De enige manier waarop je respect kunt afdwingen van wie dan ook, is door zo goed en zo professioneel mogelijk te zijn, dunkt me.

Bedankt, René!

Stipriaan, René van, 'Een commandotraining voor neerlandici. Pleidooi voor een terugkeer naar de top.' In: Ons Erfdeel. Vlaams-Nederlands Cultureel Tijdschrift. Nummer 4. (November 2011).

woensdag 2 november 2011

Van richtlijnen social media word je nooit dommer


Vakbond CNV Onderwijs komt vandaag met richtlijnen voor scholen en docenten over hoe om te gaan met social media. In een klein, hanteerbaar documentje sommen ze de belangrijkste zaken op waarmee een school, maar ook een professional, zijn voordeel kan doen. Nu zijn er ook uitgebreidere presentaties op dit gebied te vinden, maar het aardige aan het protocol van CNV Onderwijs is dat je het drie pagina's tellende stuk ook als Word-document kunt gebruiken en dan hoef je alleen maar de naam van je eigen school in te vullen. Gemak dient de mens - al had ik even een déjà vu...

Omdat deze materie mij altijd enorm boeit, vind ik het interessant om het stuk eens aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Dat boeien bedoel ik in brede zin; niet alleen alles wat te maken heeft met social media, maar ook communicatie in de allerbreedste zin en jouw rol als professionele docent. Hoe dan ook: van richtlijnen word je immers nooit dommer, toch?

Het uitgangspunt van CNV Onderwijs vind ik erg prettig: er wordt uitgegaan van het gezonde verstand van de professional. Hoera! Daar zou de overheid eens een voorbeeld aan kunnen nemen. Mijns inziens het de vakbond niet naïef; ze geven wel degelijk een hoop tekst en uitleg, zodat ook de digibete collega het een en ander kan begrijpen. Het woord protocol is dan ook wat zwaar aangezet, wordt in de tekst al uitgelegd; het gaat hier om een handreiking van de bond om de discussie op scholen aan de gang te helpen op het gebied van profielsites, videosites en Twitter.

Richtlijnen gebruik social media van CNV Onderwijs

1. Medewerkers van de school delen kennis en andere waardevolle informatie. Dit lijkt mij technisch haalbaar, maar ik weet uit eigen ervaring dat het bijzonder lastig is om tamelijk veel collega's ervan te overtuigen dat het überhaupt nuttig is om te weten dat leerlingen een virtueel leven als even normaal ervaren als het gebeuren offline. Hoe dan ook: in een ideale organisatie hoort zo'n grondgedachte wel.

2. Bij onderwijs onderwerpen maken medewerkers duidelijk of zij op persoonlijke titel of namens de school publiceren.
Goed bedacht! Dit wordt heel vaak over het hoofd gezien. Hoe dan ook, dit principe is gemakkelijk te tackelen als je afspreekt dat de website van de school geldt als spreekbuis namens de school en dat alle andere zaken niet als zodanig fungeren.

3. Medewerkers van de school publiceren geen vertrouwelijke informatie op social media.
4. Ga niet in discussie met een leerling of ouder op social media.
Voor verstandige mensen klinkt dit ontzettend logisch, maar de wat minder ingelichte mensen onderschatten wellicht de kracht en snelheid waarmee een verkeerd bericht gaat rondzingen. Omdat bovendien de privacy-opvattingen van sites als Facebook nogal eens vergaand zijn voor de gemiddelde mens, is het sowieso niet aan te raden om zelfs je meest intieme foto's te publiceren voor alleen je zogenaamde vrienden. Alles wat eenmaal op internet staat is gevoelig voor uitlekken; als het eenmaal op het web staat, staat het er in de regel voor altijd op.

5. Schoolbestuurders, schoolleiders en leidinggevenden zijn altijd vertegenwoordiger van de school – ook als zij een privé-mening verkondigen. Bij twijfel niet publiceren.
6. Medewerkers van de school zijn persoonlijk verantwoordelijk voor wat zij publiceren.
7. Medewerkers van de school weten dat publicaties op social media altijd vindbaar zijn.
8. Bij twijfel over een publicatie of over de raakvlakken met de school zoeken medewerkers contact hun leidinggevende.
Ik hoor bij de groep leraren die vindt dat je altijd leraar bent, 24 uur per dag. Dat betekent dat je je voortdurend bewust moet zijn dat je een voorbeeldfunctie hebt. Als je überhaupt al de onbedwingbare behoefte hebt om domme dingen te doen, is het nog steeds raadzaam om even om je heen te kijken of jouw status als rolmodel niet in het geding is. Zoiets varieert wat mij betreft als het rijden door een rood licht op een drukke kruising tot inderdaad het online publiceren een onnozele zuipfoto. (In een tekstkader op pagina 3 raadt ook CNV Onderwijs je dit expliciet af.) Bovendien: alles is communicatie, dus je moet je ook bijzonder bewust zijn van je taalgebruik. Als een leerling jou groet met 'xxx' moet je dat in vredesnaam dus niet terug gaan doen. Nooit! Sterker nog, heb het eens even met zo'n kind erover wat die nu werkelijk wil zeggen met zo'n afsluiting.

9. De school zorgt ook digitaal voor een veilig klimaat en communiceert met medewerkers, leerlingen en ouders hoe zij dit doet.
10. De school legt vast welke maatregelen zij neemt bij digitale overtredingen van medewerkers, leerlingen en ouders en communiceert dit met deze doelgroepen.
Ja en ja.

De vakbond gaat ervan uit dat we ons verantwoordelijk gedragen en dat we de veiligheid op school zo goed mogelijk willen waarborgen. Daar is niets verkeerds aan. Natuurlijk kun je - en moet je - allerlei zaken nader specificeren. Bovendien is het raadzaam dat ervaringsdeskundige docenten in dit soort zaken onmiddellijk worden gehoord als op een van beide gebieden er een probleemsituatie ontstaat.

Maar goed, het is en blijft raadzaam om gewoon zakelijk te zijn op internet, waar dan ook. Als je al gebruik maakt van sociale media - en dat raad ik je alleen al aan om te volgen wat er allemaal over jou wordt gemeld online - dan raad ik je nog steeds aan om zo'n profielsite in te richten als een soort schutting om je privéleven. En om hierover in discussie te gaan met collega's, ouders en leerlingen lijkt mij alleen maar goed. Daarvoor kan het document van CNV Onderwijs een prima ingang bieden.