dinsdag 11 oktober 2011

Spellen in de echte wereld

Gisteravond mijmerde ik wat over hoe leuk ik woordspelletjes altijd al heb gevonden. De aanleiding was tweeledig, want het kwam door de Wordfeud-rage, maar ook door het rapport van de Taalunie met de titel "Ze kunnen niet meer spellen.", wat overigens suggereert dat er ooit iemand is geweest die dit wel helemaal kon. Ik voel me toch wel aan mijn stand verplicht om wat dieper op het bijzonder aardige boekwerkje in te gaan.

Om te beginnen moet ik zeggen dat ik het rapport zeer lezenswaardig vind en dat heeft vooral te maken met de toon van het geheel. Er is geen eenduidige probleemstelling te geven voor de spellingproblemen, dus er is ook geen antwoord te geven op de complexe situatie die wordt beschreven. Ook onder mijn collega's en collega's/masterstudenten leeft het gevoel dat leerlingen van nu minder goed spellen dan wij dat vroeger gedaan zouden hebben. Juist omdat we hier te maken hebben met onderbuikgebeuren, is het lastig om dit alles in kaart te brengen.

Toch wordt er in het rapport een bijzonder goede poging gedaan om dat te doen. Opgemerkt wordt dat de eisen waaraan een Vlaamse of Nederlandse leerling moet voldoen op het gebied van spelling niet uniform zijn en daardoor onduidelijk. Het is dan ook erg lastig om precies te meten wat nuttig zou zijn. Toch leeft onder de overgrote meerderheid van de Nederlandsspellenden het gevoel dat een foutgeschreven woord storend is.

Een andere oorzaak zoekt de Taalunie in de afname van vormelijkheid bij de jongste generatie spellers. Hier wordt een direct verband gelegd met het gebruiken van andere schrijfmiddelen dan de traditionele pen. Dat vind ik vreemd, want zo is het net of je een hamer de schuld ervan geeft dat die op je vinger heeft geslagen en niet jouw eigen klungeligheid. Hoe dan ook, de Taalunie ziet ook een verband in de samenleving; het toenemende egalitarisme zorgt ervoor dat contacten informeler worden. Daardoor zou ook de zorg voor goede afwerking van schriftelijke producten afnemen. Het is dan niet anders dan logisch dat er, bij gebrek aan belangstelling voor de juiste schrijfwijze, een spelling wordt bedacht die sterk leunt op spreektaal.

Het argument dat spelling nou eenmaal de hele tijd verandert en dat het ons daardoor onmogelijk wordt gemaakt om goed te spellen wordt terecht afgedaan als een smoes. Desondanks lijkt het erop dat deze emotie vrij breed wordt gedragen onder de bevolking en het lijkt me moeilijk om iets dáár aan te doen. Zeker als een andere conclusie is dat draagvlak voor een nieuwe verandering gering is. Ik denk ook dat de oplossing voor de spellingproblematiek - die dus nogmaals ook een gevoelsmatige is - niet ligt in het vereenvoudigen van de geschreven taal.

Gezien de emotionele lading van de hele kwestie is het dus maar goed dat er enkele essays zijn opgenomen in het rapport. Een bijzonder vermakelijk stuk vind ik dat van Ad Bok, de bedenker van het programma TiO-Schrijven, (overigens "TiO-Schrijven" in het essay, maar "TiO-schrijven" op de website) dat wij op het Canisius College sinds vorig jaar met succes zijn gaan gebruiken. "Als spelling een milieuaspect was, zou het een G-label krijgen; het merendeel van de energie die we in het leren van allerlei kleine regels steken, gaat immers royaal verloren.", redeneert Bok en dat is zeker een feit. Ik ben het met hem eens dat oefening kunst baart, dus dat een leerling veel moet schrijven.

Hoe dan ook, ik denk dat het probleem voor het spellen eenmaal zit in het feit dat etymologie een van de vier pijlers is waarop onze spelling leunt. We hebben om folkloristische redenen nu eenmaal voor dezelfde klanken een ou en een au, of een ei en een ij en daarbij nog allerlei andere oorzaken waarom het ene woord wel een tussen-n heeft en het andere niet. Het probleem zit hem dan ook niet in de regels, maar in de vele uitzonderingen daarop. Mijn dochter, een peuterende dreumes, zegt dat zij iets heeft geleest en daarmee past ze de grammatica correct toe. Weet zij veel dat lezen bij een groepje onregelmatige werkwoorden hoort?

De bal helemaal bij het spellingonderwijs leggen zou ik ook niet sportief vinden, zeker gezien het gebrek aan eenduidigheid op het gebied van de probleemstelling. Toch denk ik wel dat een aantal zaken te verbeteren valt. Mijns inziens kan het aantal fouten bij het spellen van werkwoorden teruggebracht worden tot een enkele vergissing. De overgrote meerderheid van de lesmethodes maakt geen onderscheid tussen de stam en de ik-vorm, terwijl je veel minder fouten maakt als je je beseft dat je de stam gebruikt om te checken bij de ex-kofschip/'t fokschaap x-truc en de ik-vorm om te spellen. Voor mijn leerlingen werkt het onderscheid in elk geval wel, is mijn ervaring.

Bij andere zaken gaat het volgens mij inderdaad om het aankweken van een juiste houding ten aanzien van de verzorging van je communicatie op welk gebied dan ook; in dit geval dus van het schriftelijke gebeuren. Als docent hamer ik er bij mijn leerlingen op dat je door verzorgd te schrijven veel problemen in de kiem kunt smoren. Werkwoorden spellen doe je met de hierboven beschreven trucs, voor de rest weet je wat je spelt en waar dat niet zo is raadpleeg je even een naslagwerk (we leven in het mobiele-internettijdperk, dus een woordenboek is echt niet meer nodig). Mijn studenten wijs ik er desgewenst op dat zij een rolmodel moeten zijn, zéker ten aanzien van communicatie, dus ook voor wat betreft de verzorging ervan. "Als er ergens een wereld te winnen is, is het daar.", besluit taalkundige Jannemieke van de Gein haar essay en met die hartenkreet ben ik het zeer eens.

Midden in de conclusie staat voor mij een belangrijke waarde verwoord: "In de echte wereld, buiten het onderwijs, wordt iemands spelvaardigheid beoordeeld op teksten die de schrijver zelf heeft geproduceerd. Niet het aantal fouten dat je maakt in een dictee zal je door een werkgever of klant worden aangerekend, maar wel de vergissingen in een zelfgeschreven offerte of rapport. Het lijkt dus voor de hand te liggen om bij het aanleren van spelvaardigheid vooruit te lopen op situaties waarin een leerling na zijn of haar schooltijd terechtkomt." Amen.

Gemijmer: de digitale wederopstanding van Scrabble!


Als een beginnende rage in De Wereld Draait Door komt, stijgt na de uitzending het aantal deelnemers eraan enorm. Dit geldt ook voor het onvolprezen Wordfeud, de app die Scrabble weer hip maakt voor iedereen. Net nou er een mooi rapport is verschenen waaruit voorzichtig werd geconcludeerd dat onze leerlingen een attitudeprobleem hebben ten opzichte van hun spellingbewustzijn zit ik 12 parallelpotjes van dat letterspel te doen tegen één collega en 11 leerlingen.

Het is maar een druppel op de gloeiende plaat, maar via de ingebouwde chatfunctie krijg ik toch wel mooi commentaar van mijn leerlingen die nu noodgedwongen leren wat een tapir of een diode is, maar ook dat je door gebruik van de aanvoegende wijs soms nogal eens een e'tje kwijt kan om extra woordwaarde te verzekeren. Wat taal betreft is deze rage veel leuker dan Angry Birds of de zoveelste Mario-kloon. Ik daag je uit!

zondag 9 oktober 2011

Mediacoachen: doe het goed of doe het niet

Toen ik op de middelbare school zat - ik meen in de tweede klas - werden de lessen ergens ooit twee middagen onderbroken voor een project met de omineuze naam revo, wat stond voor relationele vorming. Die titel bleek een eufemisme te zijn voor seksuele voorlichting. Met de hele klas zaten we in een kring, samen met een lerares die in onze ogen hoogbejaard was. Waarschijnlijk was deze dame ingehuurd om elke natte puberale jongensfantasie met geweld in de kiem te smoren. (Bij gebrek aan internet moesten wij het doen met een levendig voorstellingsvermogen, maar ja, je zag nog liever je ouders 'het' doen, dan haar...)

Hoe dan ook, veel lol hebben we niet gehad aan deze overdracht. Lusteloos zaten we van de prikkelloze werkbladen op de klok te kijken, sleurden wij ons door de AIDS-spot met die bij heen en bij het doorgeven van de voorbehoedsmiddelen had zelfs niemand nog de puf om de condoom op te blazen. Wat een feestje had kunnen zijn, werd een totale misère. Volgens mij heeft de school dit project niet lang op deze manier afgedraaid en is het zelfs kort daarna geheel verdwenen. Dan hadden ze het maar meteen goed moeten aanpakken, of niet.

Sinds vorig leerjaar springen ineens overal mediacoaches tevoorschijn. Dat vind ik absoluut een interessante ontwikkeling, maar ik ben nog wat voorzichtig of deze mensen in alle gevallen hun nut gaan bewijzen. De goede collega's daargelaten, ik heb horen zeggen dat veel scholen werknemers hebben laten opleiden die tijdens de cursus voor het eerst actief aan de slag zijn geweest met sociale media. Achter mijn schrijven zit deze keer geen wetenschappelijk onderzoek, maar de gedachte dat onvoldoende gekwalificeerde mensen voor een groep staan vind ik erg storend. Dan heb ik het niet over het feit dat zo'n cursus geen goede kwalificatie zou opleveren, maar meer over de mens zelf. Nogmaals, de goede mensen bedoel ik niet.

In mijn lessen Nederlands praat ik geregeld over sociale media, ik spreek leerlingen aan op hun digitale gedrag, ik probeer zelf een rolmodel te zijn en ik speel zelf met profielsites. Toch heb ik daarvoor geen cursus gevolgd, al houd ik de zogenaamde vakliteratuur wel bij. Hoe dan ook, ik gebruik vooral mijn gezonde verstand en ik roep mijn leerlingen dagelijks op hetzelfde te doen. Aardig detail: de meerderheid van mijn studenten op de lerarenopleiding blijkt desgevraagd net zoals ik te handelen. Van hen en van allerhande collega's door de provinciën heen weet ik dat hun leerlingen hen doorgaans serieus nemen als zij hierover communiceren met elkaar.

Ik ben bang dat een mediacoach die intrinsiek niets heeft met sociale media of onvoldoende ervaring heeft op dit gebied voor aap komt te staan. Het ergste vind ik misschien nog wel dat deze collega dat waarschijnlijk met de allerbeste bedoelingen gaat overkomen. Hopelijk heb ik het verkeerd.

Daarnaast geloof ik er niet in dat lespakketten echt helpen in dit geval. Wat ik tot nog toe aan materiaal en ideeën heb gezien, vind ik wat oubollig overkomen. Zo is de inmiddels bekende Suske en Wiske-strip (over oubollig gesproken) De sinistere site in groten getale over het puberende publiek uitgestort, waarin Suske en Lambik met de teletijdmachine op internet worden geflitst, om daar te surfen in surfkleding en met een surfplank, geheel voorzien van een webcam met ingebouwde gsm. Ik ben dan benieuwd wat voor mobieltje de maker heeft; die heeft vast nooit pingende kinderen gezien tijdens de les. Suske en Wiske behoort voor veel leerlingen tot dezelfde folklore als de kaasschaaf en de flessentrekker (overigens, ook voor veel Vlamingen, heb ik begrepen). - In De gamegoeroe gamet Suske met zo'n joystick waarmee ik in de jaren 1980 mijn Commodore 64-spellen aanstuurde... -

Daarnaast heb ik ook al eens gehoord van een lessenreeks waarin leerlingen samen een Hyves-pagina moeten maken. Over Hyves ben ik overigens altijd zeer te spreken geweest. Onder mijn leerlingen zie ik in elk geval allereerst de trend dat velen de overstap wagen naar Facebook. Toen ik dit voornemen van lesplanmakers voorlegde aan enkele onderbouwers, hoorde ik vooral allerlei achterdocht; binnen enkele seconden werd ik in de verdediging geduwd om uit te leggen waarom zoiets géén tijdverspilling zou zijn. Pubers onderhouden nu eenmaal hun eigen profielsites; dát is leuk en onvrijwillige toestanden zijn dat - in hun optiek - hoogst zelden.

Dit alles laat onverlet dat elke professional mijns inziens weet moet hebben van de ontwikkelingen op het gebied van sociale media. Bij voorkeur experimenteert elke collega ook met Twitter, Facebook, Google+ en met alle zaken die er vandaag nog meer zijn en die er morgen verschijnen. Dat dit een voortdurend proces moet zijn, staat voor mij buiten kijf. Daarbij blijft het belangrijkste uitgangspunt dat de docent degene is die vooral levenservaring voor heeft op zijn leerlingen en dat gezond verstand gaat boven alles. Omgaan met sociale media hoort voor mij inmiddels absoluut bij een professionele arbeidsopvatting, moge dat duidelijk zijn.

Iedereen weet dat het voor een organisatie niet mogelijk is om alle werknemers ineens ten positieve te veranderen. Je kunt hooguit aanmoedigen en voorlichten. Je moet accepteren dat er - zoals altijd - er voortrekkers zullen zijn en deze mensen moet je faciliteren om de dagelijks opgedane ervaringen voor het welzijn van leerlingen en collega's in te zetten. Daarbij komt dat de werknemers op een school voornamelijk leraren zijn en het is een publiek geheim dat deze over het algemeen nu eenmaal wat koppiger zijn dan andere arbeidspopulaties.

Dat betekent dus dat een leraar zich constant bewust moet zijn van wat leerlingen bezighoudt - en dat is niets nieuws. Een leraar moet alert zijn op welke gevaren een leerling kan lopen, zonder daarbij zelf onethisch gedrag te vertonen. Tot slot moet een docent altijd en altijd in gesprek blijven met de leerling om deze het gevoel te geven dat die veilig is, omdat hij een geïnteresseerde en ervaren volwassene is die weet waarover hij praat.

Wat je natuurlijk moet voorkomen is dat jouw bemoeienis - want dat is het - met het sociale gedrag van een leerling leidt tot een moment van vervreemding. Voorlichten is niet zinvoller dan het altijd in gesprek blijven. Zonder jou zal een leerling zich toch wel wagen aan sociale media, het al dan niet opblazen van een condoom of het lezen van een Suske en Wiske-strip.