Om te beginnen moet ik zeggen dat ik het rapport zeer lezenswaardig vind en dat heeft vooral te maken met de toon van het geheel. Er is geen eenduidige probleemstelling te geven voor de spellingproblemen, dus er is ook geen antwoord te geven op de complexe situatie die wordt beschreven. Ook onder mijn collega's en collega's/masterstudenten leeft het gevoel dat leerlingen van nu minder goed spellen dan wij dat vroeger gedaan zouden hebben. Juist omdat we hier te maken hebben met onderbuikgebeuren, is het lastig om dit alles in kaart te brengen.
Toch wordt er in het rapport een bijzonder goede poging gedaan om dat te doen. Opgemerkt wordt dat de eisen waaraan een Vlaamse of Nederlandse leerling moet voldoen op het gebied van spelling niet uniform zijn en daardoor onduidelijk. Het is dan ook erg lastig om precies te meten wat nuttig zou zijn. Toch leeft onder de overgrote meerderheid van de Nederlandsspellenden het gevoel dat een foutgeschreven woord storend is.
Een andere oorzaak zoekt de Taalunie in de afname van vormelijkheid bij de jongste generatie spellers. Hier wordt een direct verband gelegd met het gebruiken van andere schrijfmiddelen dan de traditionele pen. Dat vind ik vreemd, want zo is het net of je een hamer de schuld ervan geeft dat die op je vinger heeft geslagen en niet jouw eigen klungeligheid. Hoe dan ook, de Taalunie ziet ook een verband in de samenleving; het toenemende egalitarisme zorgt ervoor dat contacten informeler worden. Daardoor zou ook de zorg voor goede afwerking van schriftelijke producten afnemen. Het is dan niet anders dan logisch dat er, bij gebrek aan belangstelling voor de juiste schrijfwijze, een spelling wordt bedacht die sterk leunt op spreektaal.
Het argument dat spelling nou eenmaal de hele tijd verandert en dat het ons daardoor onmogelijk wordt gemaakt om goed te spellen wordt terecht afgedaan als een smoes. Desondanks lijkt het erop dat deze emotie vrij breed wordt gedragen onder de bevolking en het lijkt me moeilijk om iets dáár aan te doen. Zeker als een andere conclusie is dat draagvlak voor een nieuwe verandering gering is. Ik denk ook dat de oplossing voor de spellingproblematiek - die dus nogmaals ook een gevoelsmatige is - niet ligt in het vereenvoudigen van de geschreven taal.
Gezien de emotionele lading van de hele kwestie is het dus maar goed dat er enkele essays zijn opgenomen in het rapport. Een bijzonder vermakelijk stuk vind ik dat van Ad Bok, de bedenker van het programma TiO-Schrijven, (overigens "TiO-Schrijven" in het essay, maar "TiO-schrijven" op de website) dat wij op het Canisius College sinds vorig jaar met succes zijn gaan gebruiken. "Als spelling een milieuaspect was, zou het een G-label krijgen; het merendeel van de energie die we in het leren van allerlei kleine regels steken, gaat immers royaal verloren.", redeneert Bok en dat is zeker een feit. Ik ben het met hem eens dat oefening kunst baart, dus dat een leerling veel moet schrijven.
Hoe dan ook, ik denk dat het probleem voor het spellen eenmaal zit in het feit dat etymologie een van de vier pijlers is waarop onze spelling leunt. We hebben om folkloristische redenen nu eenmaal voor dezelfde klanken een ou en een au, of een ei en een ij en daarbij nog allerlei andere oorzaken waarom het ene woord wel een tussen-n heeft en het andere niet. Het probleem zit hem dan ook niet in de regels, maar in de vele uitzonderingen daarop. Mijn dochter, een peuterende dreumes, zegt dat zij iets heeft geleest en daarmee past ze de grammatica correct toe. Weet zij veel dat lezen bij een groepje onregelmatige werkwoorden hoort?
De bal helemaal bij het spellingonderwijs leggen zou ik ook niet sportief vinden, zeker gezien het gebrek aan eenduidigheid op het gebied van de probleemstelling. Toch denk ik wel dat een aantal zaken te verbeteren valt. Mijns inziens kan het aantal fouten bij het spellen van werkwoorden teruggebracht worden tot een enkele vergissing. De overgrote meerderheid van de lesmethodes maakt geen onderscheid tussen de stam en de ik-vorm, terwijl je veel minder fouten maakt als je je beseft dat je de stam gebruikt om te checken bij de ex-kofschip/'t fokschaap x-truc en de ik-vorm om te spellen. Voor mijn leerlingen werkt het onderscheid in elk geval wel, is mijn ervaring.
Bij andere zaken gaat het volgens mij inderdaad om het aankweken van een juiste houding ten aanzien van de verzorging van je communicatie op welk gebied dan ook; in dit geval dus van het schriftelijke gebeuren. Als docent hamer ik er bij mijn leerlingen op dat je door verzorgd te schrijven veel problemen in de kiem kunt smoren. Werkwoorden spellen doe je met de hierboven beschreven trucs, voor de rest weet je wat je spelt en waar dat niet zo is raadpleeg je even een naslagwerk (we leven in het mobiele-internettijdperk, dus een woordenboek is echt niet meer nodig). Mijn studenten wijs ik er desgewenst op dat zij een rolmodel moeten zijn, zéker ten aanzien van communicatie, dus ook voor wat betreft de verzorging ervan. "Als er ergens een wereld te winnen is, is het daar.", besluit taalkundige Jannemieke van de Gein haar essay en met die hartenkreet ben ik het zeer eens.
Midden in de conclusie staat voor mij een belangrijke waarde verwoord: "In de echte wereld, buiten het onderwijs, wordt iemands spelvaardigheid beoordeeld op teksten die de schrijver zelf heeft geproduceerd. Niet het aantal fouten dat je maakt in een dictee zal je door een werkgever of klant worden aangerekend, maar wel de vergissingen in een zelfgeschreven offerte of rapport. Het lijkt dus voor de hand te liggen om bij het aanleren van spelvaardigheid vooruit te lopen op situaties waarin een leerling na zijn of haar schooltijd terechtkomt." Amen.