Wat komen we te weten? De kinderen vertellen ons dat jongens eerder beginnen met gamen dan meisjes. Bovendien gamen ze meer en langer, oudere jongens soms meer dan 12 uur per week. Een minderheid van de panelleden vindt zichzelf zelfs verslaafd. Tegelijkertijd is er het beeld dat ouders niet vaak controleren. Degenen die dat wel doen, gebruiken veelal geen parental control-functies op de console of computer, maar die doen dat 'op gevoel' of met een voor de gamende jongeling duidelijk zichtbare wekker.
De kinderen zijn verdeeld over de vraag of gamen wel goed voor je is. Een minderheid heeft bij online gamen wel eens vervelende dingen meegemaakt, maar veel kinderen melden het meteen bij ouders (meisjes gek genoeg nooit bij een leraar, jongens wel). Tja.
Leuk is het onderzoekje wel, maar het voegt werkelijk helemaal niets toe aan wat we al weten over gamen. Sterker nog, het onderzoek roept meer vragen op, dan dat het antwoorden geeft. Dat heeft te maken met de opzet; die is niet goed.
Allereerst is gamen een containerbegrip in dit onderzoek. Er wordt niets gespecificeerd. Als iemand mij vraagt of ik van muziek houd, ik zo dom ben om 'ja' te zeggen en mij vervolgens opzadelt met een portie hardcore dan heb ik dat aan mijzelf te wijten. Net zoals er nogal wat land is tussen het eerste vioolconcert van Bach en een live-uitvoering van Slipknot, zijn er ook nogal wat genres en verschijnselen die je onder de term gamen kunt scharen. Voor het slapen gaan moet ik geen racegame doen, maar van een turn-based RPG kan ik behoorlijk tot rust komen. Een realistisch oorlogsspel op een Xbox is totaal iets anders dan een juwelenpuzzelspel op een mobieltje.
Veel jongeren noemen zichzelf gameverslaafd, zonder dat het duidelijk is wat zowel het Jeugdjournaal als de ondervraagden nu eigenlijk hiermee bedoelen. Recent onderzoek van Jeroen Lemmens (2010) wijst uit dat een gameverslaafde stoornissen moet hebben op liefst 7 gebieden (beperkte realiteitszin hebben, tolerantieproblemen hebben, een wisselende gemoedstoestand, vaak terugvallen in oude patronen, ontwijkend gedrag vertonen, conflicten hebben met de omgeving en persoonlijke problemen hebben). De antwoorden waaruit het Jeugdpeil mocht kiezen hadden geen enkel element van dit alles in zich; die zaten meer aan de genotskant van het gamen.
De gegevens van jongens en meisjes worden keurig uitgesplitst, eveneens netjes per leeftijd. Omdat gamen niet wordt uitgesplitst in genres, wordt er ook geen onderscheid gemaakt tussen welke games jongens en meisjes spelen en wat zij onder gamen verstaan. Een nog veel recenter onderzoek dan het hierboven aangehaalde toont aan wat meisjes nu aantrekt in gamen. Mirjam Simone Vosmeer is in januari van dit jaar gepromoveerd op het complexe verband dat bestaat tussen games, geslacht, culturele boodschappen en collectieve mentaliteiten op het gebied van gendervraagstukken. Kortom, meisjes gamen nu eenmaal anders dan jongens.
Ook de voor- en nadelen van gamen beperken zich tot bewegen, slimmer worden of de fun factor. Dat is jammer, want er zijn onderzoeken die uitwijzen dat allerlei soorten games wel degelijk een heilzame werking hebben. (Zoals dat van de Universiteit van Rochester, waarin wordt aangetoond dat de visuele hersencapaciteit blijvend met 20% toeneemt als iemand veel actiegames doet.) Belangrijke organisaties als SURFnet en Kennisnet bundelen al enige jaren de krachten om nader te experimenteren met alle goede kanten van het spelen van verschillende games; denk aan Games2Learn.
Leuk is wel dat de kinderen van het Jeugdpeil massaal aangeven dat gamen als sociale activiteit prettiger is dan solitair achter een console of computer te hangen. Dat meer-dan-een-vermoeden heb ik ook al langer geuit en daarin sta ik niet alleen. We leven nu eenmaal niet meer in de tijd van alleen de bordspellen (al gaan we op het CC wel experimenteren met een combi volgend leerjaar). Maar welke games kinderen leuk vinden en aan welke kenmerken een leuke game moet voldoen, daarover is niets gevraagd. Ook sociale gamers kennen hun succesnummers.
Met een paar eenvoudige vragen hadden de onderzoekers goed gebruik kunnen maken van een grote groep behoorlijk brave en eerlijke kinderen om aanvullende gegevens te creëren. Nu komt er door te veel en te vaak generaliseren, in afwisseling met te beperkte en vaak suggestieve antwoordmogelijkheden op vragen te weinig informatie uit om echt vrolijk van te worden. Volgende keer beter, hoop ik. Nu nog even een half uurtje lekker aan mijn RPG'tje.