DE WENSCH.
1.
Vrienden ik wensch u altegaar,
Vreugde en voorspoed bij elkaar,
Dat ieder voor zijn ouden dag,
In dit jaar wat zorgen mag,
Ik wensch dat zij niet zullen trouwen,
Die niets hebben om huis te houwen,
Ik wensch in het huwelijk veel plazier,
Aan ieder man zes kruiken bier.
2.
Ik wensch de brander in dit jaar
Dat hij zijn jenever mag maken zwaar;
Ik wensch de tapper tot zijn baat,
Dat hij veel naar de kelder gaat,
Ik wensch de kleermaker veel te naaijen
Dat zijn winkel goed kan draaijen,
De schoenmaker wensch ik er bij,
Alle dagen een paar of drie.
3.
Ik heb de vleeschhower een wensch gedaan,
Alle dagen een beest te slaan,
Ik wensch ook aan de winkelier,
Wel te wegen en goed vertier;
Ik wensch den wever veel te weven,
Dat hij een ieder het zijn kan geven,
Ik wensch al wat wenschen kan,
Aan iederr meisje een goede man.
4.
Ik wensch den bakker niet veel krediet
Dat hij dit jaar wel toeziet,
Aan de mulder wensch ik veel wind,
Alle jaren zijn vrouw een kind:
Ik zeg wat kan ik beter wenschen,
Tot geluk van alle menschen;
Ik wensch de soldaat een goede matres
Alle weken een gulden of zes.
5.
Ik wensch aan meisjes van plaizier,
Alle nachten een zwierbol op vier
Ik wensch die van zijn middelen leeft,
Dat hij den armen ook wat geeft,
Ik wensch die met konijnen loopen,
Dat zij de velle wat duur verkoopen,
Ik wensch die hebben maagpijn,
Dat zij gaauw gezond zullen zijn.
6.
Den hoedemaker wensch ik hier,
Dan de appre gast een borrel of vier
Ik wensch hem dat hij geen geld verliest
En dat het van dit jaar niet veel vriest,
Ik wensch de pijpenmaker zonder spreken,
Dat de menschen veel pijpen breken.
Ik wensch dat gelant kan gaan,
Die men ziet op vier beenen staan.
7.
Dus vrienden luistert naar mijn wensch,
Hij is geschikt voor ieder mensch,
De smid die aan het ambeeld staat,
Wensch ik dat het voorspoedig gaat
Ik wensch aan die glazenmaker,
Dat de menschen veel glazen kraken,
De timmerman en metselaar,
Wensch ik veel zegen in dit jaar,
8.
Ik wensch de jagers een goede kans,
En de visschers een goede vangst,
Ik wensch dat die door de vangst bestaan
Dat het die liedern niet kwalijk mag gaan
Maar nu kom ik bij alle lieden,
Mijn gunstige wensch aanbieden,
Dus vrienden wilt gij er een van,
Voor drie centen zijt gij de man.
9.
Aan de mannen in het rond,
Ook aan de meisjes een zoete mond,
Ik wensch de zangeren heldre stem,
En aan den armen een goed hemd.
Maar wat zal ik de boeren menschen,
In het jaar twee-en zestig wenschen,
Veel aardappelen tarwe graan,
Om de armen bij te staan.
De hardwerkende en brave leraar en wetenschapper staan niet in deze nieuwjaarswens. Die hebben allicht niets te zoeken tussen allerlei volk dat zich ophoudt in de buurt van mensen die een tap uit de kelder halen of die jenever stoken in de keuken. Héél misschien hadden onze negentiende-eeuwse, professionele voorouders geen stapels correctie weg te werken of een publicatienorm te halen. Je weet het niet.
Ik wens jou en mij toe dat we in 2016 weer veel kennis mogen vergaren, om deze dan weer op een aanlokkelijke manier door te geven. Want anders hebben wij natuurlijk niets aan onze kennis en anderen ook niet. En dat we zo weer een beetje meer kunnen bijdragen aan begrip en verbinding overal.
[Deze tekst is vermoedelijk in 1861 uitgegeven in een eenvoudig, goedkoop boekje in octavoformaat (ongeveer 17 bij 24 centimeter). Dat kon je kopen op de markt, bij een marskramer of aan de deur bij mensen die vaak meer van dit soort drukwerk verkochten. Op het kleine boekje staat geen drukker vermeld, geen plaats en ook geen jaartal. Tegenwoordig kun je dit boekje vinden in de Universiteitsbibliotheek Leiden, waar het is samengebonden in een convoluut (UBL 1110 F18) met diverse boekjes van dit formaat. De transcriptie is diplomatiek, maar op sommige plekken aangepast omwille van de leesbaarheid.]