Binnenkort ben ik van plan een tentamen te geven aan mijn derdejaars masterstudenten. Elke student heeft een naslagwerk moeten maken en dat mag gebruikt worden als hulpmiddel bij het tentamen; een soort tekstverklaring met historisch materiaal waarvan natuurlijk ook de context geduid moet worden. Aan het begin van het leerjaar vroegen enkele studenten of zij dat naslagwerk ook mochten bijhouden op hun laptop. Natuurlijk vond ik dat geen probleem, dus sindsdien heb ik een aantal mensen in de collegezaal zitten met zo'n ding constant in de aanslag. Prima.
Ik heb dat allemaal ook een beetje op zijn beloop gelaten, om te zien hoe medestudenten zouden reageren. Nu we ons richting tentamenweek begeven, waren er toch wat vragen over het toelaten van die laptops bij de toets. De meeste mensen hebben een papieren naslag gemaakt. Als iemand een laptop gebruikt, kun je niet zien of die altijd alleen maar gebruik maakt van zijn aantekeningen, ze kunnen natuurlijk gewoon vrolijk op het net gaan rondhangen. Om die reden en om elke schijn van valsspelerij tegen te gaan, hebben we met z'n allen besloten dat eenieder dus een papieren naslagwerk meeneemt. Soms moet je dus even geen ICT gebruiken en in het geval van oude, historische teksten vind ik dat helemaal oké.
Met mijn tweede klas op het CC worstel ik meer dan ik ooit heb geworsteld met het fenomeen tekstverklaren. Je weet wel: vragen laten maken bij een tekst in het boek en dat dan de hele les nabespreken, terwijl je tussen elke vraag door een paar leerlingen zit te temmen die hun concentratie (soms overigens terecht) verliezen. Dat is allemaal niet leuk en zelfs als ik er een dansje bij maak, of als ik een onderbroek op mijn kop doe, wordt tekstverklaren niet leuker.
Op onze ELO heb ik met eenvoudige enquêteformulieren een soort methode gemaakt waar leerlingen zelfstandig kunnen werken aan deelvaardigheden. Vanmiddag heb ik de eerste les met de kinderen gehad; ze moesten er zelfs een uur voor wachten. Resultaat: de leerlingen vonden tekstverklaren op deze manier een stuk leuker. Deze manier is dus een prima aanvulling op het reguliere gebeuren, wat ik er overigens wel bij blijf doen; soms moet een mens, dus ook een leerling, ook even doorzetten in het leven.
Wat heb ik nou gemaakt? Eenvoudige vragen in de categorieën 'In deze tekst op Nu.nl staan 5 signaalwoorden. Schrijf op welke en wat het tekstverband is.' of 'Ga naar Wikipedia en zoek 'hond'. Probeer door alleen op de blauwe woorden te klikken in zo min mogelijk stappen bij het woord 'aanrecht' uit te komen. Noteer de woorden die je hebt gebruikt.', en meer. (Die laatste heb ik overigens van mijn CC-collega Henri van Nijnatten.) Leerlingen zetten bij sommige van die opdrachten meer lees- en denkstrategieën in dan bij reguliere tekstverklaringen.
De enquêteconstructie levert mij uiteindelijk een spreadsheet op waarbij in kolommen de antwoorden van de leerlingen staan; die kan ik dus per rij bespreken, terwijl ik ze op mijn digibord voorbij laat komen. ("Deze vraag heeft iedereen goed beantwoord, die sla ik over. Bij vraag 4 staan veel verschillende dingen; interessant. Laten we daar eens naar kijken.") Zo wordt tekstverklaren publiekelijk besproken, maar wordt het ook persoonlijker en confronterender. Leerlingen zijn stukken zorgvuldiger en bewuster bezig, ook getransfereerd naar de ouderwetse teksten terug. Soms moet je multimedia gewoon even gebruiken.