Omdat ik welhaast nooit teleurgesteld raak in het delen met anderen, deel ik ook mijn ervaringen graag met Padlet. Op deze site (www.padlet.com) kom ik ook weer dankzij het delen, want collega's uit de Facebook-groep Leraar Nederlands (bedankt Anita en Cefas!) hebben mij op dit fenomeen gewezen in reactie op mijn Socrative-stukje. Volgens de makers van Padlet is hun creatie je beste vriend en dat zou zomaar zo kunnen zijn.
Padlet is in principe een tabula rasa waarop iedereen iets kan kladderen als die hetzelfde adres in de menubalk intikt. Dat adres kun jij ook aanpassen en het is zelfs mogelijk om een QR-code in beeld te brengen, zodat mensen met een vrij lage nerd-factor al niet eens hoeven te typen om bij jouw Padlet-bord te komen. Daarna kan iedereen meteen aan de slag, dus je kunt werkelijk meteen gaan samenwerken met je leerlingen. (Tip: zorg dat je leerling niet op het plusteken drukt, want dan start hij zijn eigen bord op.)
Voor een paar situaties heb ik het al geprobeerd en die voorbeelden geef ik hieronder. Overigens heb ik ook met enkele leerlingen getest of Padlet prettig is bij het tekstverklaren, maar daar vonden leerlingen Socrative weer beter geschikt voor; de interface is overzichtelijker. Padlet kun je overigens ook zo indelen dat alle posts onder elkaar komen, maar dan neemt het geheel meer ruime in.
Correctiemodel maken
In het verleden heb ik al eens ICT gebruikt om onmiddellijk een perfect correctiemodel in beeld te krijgen dat door de collectieve intelligentie van mijn leerlingen tot stand is gekomen. Een gemakkelijker programma dan Padlet om zoiets te bereiken heb ik nog niet gezien. Het recept is simpel: je start padlet op, je leerlingen pakken hun mobieltjes en je zegt dat je over tien minuten op het bord een blakend correctiemodel wil zien voor opdracht 17.
Bij het bespreken orden je met je muis gemakkelijk de antwoorden door ze op een goede plek te zetten, je wist eventuele flauwekul (en spreekt pedagogische woorden tegen de vervuiler) en je checkt vervolgens op inhoud. Een kind kan de was doen. Leerlingen blij, jij blij.
Brainstormen
In mijn examenklassen behandelen we nu het schriftelijk betoog. Via Padlet poneer ik een stelling en ik verdeel het beeld in tweeën (het voorbeeld hieronder geeft de eerste paar minuten weer) door een achtergrond te uploaden met ruimte voor voor- en tegenargumenten. (Liefhebbers kunnen mijn bureaublad hieronder downloaden.) Na enige tijd sluit ik de markt en zet ik de leerlingen aan het werk met de argumenten die uit de brainstorm komen. Hier was ik blij verrast door de grote mate van creativiteit die leerlingen binnen tien minuten te berde kunnen brengen. Ook hier sleep je desgewenst antwoorden naar een juiste plek, dus brainstormen was nog nooit zo gemakkelijk.
Ik kan mij levendig voorstellen dat collega's die probleemgestuurd onderwijs geven geweldig veel plezier gaan beleven aan deze site.
Plus
Net als een blad papier zijn de mogelijkheden natuurlijk behoorlijk eindeloos. Ik heb Padlet ook gebruikt om felicitaties te laten opschrijven voor een jarig meisje, om een planning te maken en voor wat variaties op het antwoord-gebeuren. Padlet is inderdaad een fijne vriend. Ik kan me levendig voorstellen dat er nog veel meer ideeën rijzen, dus ik zou eenieder willen oproepen om succesnummers hieronder vooral te delen!
Bijlage: achtergrond voor argumenteren
Over game-based storytelling, teambuilding, persoonlijkleiderschap, blended learning en andere vehikels voor het vergroten van vertrouwen.
woensdag 27 november 2013
maandag 18 november 2013
Socrative vergroot inzicht tekstverklaren
Sinds Socrative medio oktober een doorstart heeft gemaakt, is het écht een goedlopende en eenvoudig te gebruiken hulpmiddel geworden voor onderwijsdoeleinden. Voor mensen die de site niet kennen: via Socrative kun je gemakkelijk een of meerdere vragen voorleggen aan je toehoorders en zij kunnen die beantwoorden met laptop, tablet of mobiele telefoon. De antwoorden kunnen onmiddellijk en real time worden getoond via een beamer in de vorm van statistieken en na afsluiting kan er een rapport worden gedownload in de vorm van een Excel-bestand. Dit superhandige middel is een geweldige oplossing bij het bespreken van tekstverklaringen.
Elke talendocent weet dat het bespreken van een juist gemaakte tekstverklaring een verzoeking is: leerlingen vinden het saai - de docent eigenlijk ook - en dikwijls moet welhaast de knoet verschijnen om nog enige vragen meer te kunnen behandelen. Een collega van mij zegt ook vaak: "Ik kan er een korte broek bij aantrekken, maar een leestekst bespreken wordt er niet leuker door." Het is dan ook moeilijk om leerlingen te betrekken bij dit wonderlijke fenomeen.
Via Socrative kun je leerlingen ook gemakkelijker bij deze les houden. Niet alle leerlingen hebben een telefoon met internet, maar ik heb nog niet meegemaakt dat dit tot problemen leidt. Ik benoem dat en ik verzoek vooral om met elkaar op schermpjes te kijken: samen spelen is immers samen delen.
Bespreken van een open vraag
Hoewel je allerlei quizzen kunt klaarzetten in een mum van tijd, kun je ook gebruik maken van de optie om onmiddellijk een vraag te stellen. Dit doe ik bijvoorbeeld bij het bespreken van een open vraag. Natuurlijk heeft de leerling vooraf al een tekstverklaring gemaakt en dan vraag ik hem om bijvoorbeeld het antwoord op vraag 5 te geven. Alle leerlingen doen dat en dat levert onmiddellijk een overzicht op via je beamer (zie voorbeeld). Vervolgens ga ik alle antwoorden een voor een af.
Per saldo krijg je natuurlijk te zien wat je ook voor je krijgt als je corrigeert. Nu kun je meteen per leerling vertellen hoeveel punten die zou krijgen - of juist niet -, wat er scherper geformuleerd kan worden en welke vormeisen je stelt. Mijn ervaring: werkelijk alle leerlingen zeggen hiervan iets op te steken én de les nog leuker te vinden ook.
Bespreken van gesloten vragen
Het onmiddellijk in beeld brengen van statistieken kan goed helpen bij het samen uitzoeken waarom een meerderheid bij multiple choice vragen B antwoordt, terwijl A goed is. Of waarom een bepaalde formulering sterker is. Op deze wijze breng je ook gemakkelijk voor het voetlicht hoe er prudent moet worden geciteerd.
Randverschijnselen trainen
Leerlingen vinden het ook fijn om als je snel een quizje in elkaar flanst over randverschijnselen van het tekstverklaren. Zo is het aardig om de laatste tien minuten van de les nog eens drogredenen te oefenen met een van te voren gemaakte quiz. Nadeel van Socrative is hooguit dat je niet meer dan vijf keuzeopties kunt aanbieden, maar verder zijn er alleen maar voordelen te ontdekken. Maar vooral het - zeg maar - 'boter-bij-de-vis-principe' van de real-timestatistieken werkt buitengewoon confronterend en prettig.
Voorwaarden
Van te voren moet je natuurlijk wel een paar dingen scherp hebben met elkaar, voordat je gaat beginnen met Socrative. Je zult merken dat aanvankelijk leerlingen wat gaan klooien (voornamelijk malle schuilnamen opgeven of malle antwoorden geven). Aangezien de goegemeente het erg gaat waarderen dat je eens wat anders doet in je les, zal het geklooi sterk afnemen onder groepsdruk. Als het je stoort met je het gewoon benoemen en ook hier heb ik geen serieuze obstakels ervaren.
Sowieso Socrative
Je zult merken dat je heel snel en efficiënt kunt werken met Socrative, omdat je leerling alleen jouw Room number overneemt om deel te nemen. Dat nummer staat in elk scherm, dus dat is intelligent ontworpen. Vervolgens start je jouw quiz en kies je of jij of de leerling het tempo bepaalt. Naderhand bespreek je naar wens de rapportage. Een Space Race wil nogal eens een leuke manier zijn om een reeds gemaakte quiz nogmaals te doen onder druk.
Experimenteer er maar lustig op los. De opties om een vraag op te maken zijn weliswaar beperkter dan bij bijvoorbeeld GoSoapBox, maar de software werkt en dat is een groot goed. Mocht je niet meteen willen knutselen, dan kopiëer je hieronder een van de dingetjes die ik al heb gemaakt. Aarzel niet om jouw producten ook te delen!
Enkele succesnummers:
Beeldspraak SOC-2287675 (3 havo: alleen vergelijking, metafoor, metonymia en personificatie)
Tot slot
Tekstverklaren is op zichzelf een nuttige activiteit en dit verhaal staat los van de (noodzakelijke!) discussie over de inhoud van het Centraal Examen. Het is helemaal niet verkeerd om kinderen te leren om te gaan met toetstaal of bij te brengen hoe je een alinea kritisch beschouwt; zeker niet in het huidige tijdperk, waarin het aantal teksten als een diarree over deze kinderen heen regent. Als je creatief omgaat met een programma als Socrative, maak je het jezelf ook een stuk gemakkelijker. (Zo gebruiken je leerlingen hun mobieltjes meteen nuttig in jouw les. Da's een win-win-situatie!)
Je zult het begrijpen: ik hoor graag wat jouw ervaringen zijn met dit of een dergelijk programma!
Elke talendocent weet dat het bespreken van een juist gemaakte tekstverklaring een verzoeking is: leerlingen vinden het saai - de docent eigenlijk ook - en dikwijls moet welhaast de knoet verschijnen om nog enige vragen meer te kunnen behandelen. Een collega van mij zegt ook vaak: "Ik kan er een korte broek bij aantrekken, maar een leestekst bespreken wordt er niet leuker door." Het is dan ook moeilijk om leerlingen te betrekken bij dit wonderlijke fenomeen.
Via Socrative kun je leerlingen ook gemakkelijker bij deze les houden. Niet alle leerlingen hebben een telefoon met internet, maar ik heb nog niet meegemaakt dat dit tot problemen leidt. Ik benoem dat en ik verzoek vooral om met elkaar op schermpjes te kijken: samen spelen is immers samen delen.
Bespreken van een open vraag
Hoewel je allerlei quizzen kunt klaarzetten in een mum van tijd, kun je ook gebruik maken van de optie om onmiddellijk een vraag te stellen. Dit doe ik bijvoorbeeld bij het bespreken van een open vraag. Natuurlijk heeft de leerling vooraf al een tekstverklaring gemaakt en dan vraag ik hem om bijvoorbeeld het antwoord op vraag 5 te geven. Alle leerlingen doen dat en dat levert onmiddellijk een overzicht op via je beamer (zie voorbeeld). Vervolgens ga ik alle antwoorden een voor een af.
Per saldo krijg je natuurlijk te zien wat je ook voor je krijgt als je corrigeert. Nu kun je meteen per leerling vertellen hoeveel punten die zou krijgen - of juist niet -, wat er scherper geformuleerd kan worden en welke vormeisen je stelt. Mijn ervaring: werkelijk alle leerlingen zeggen hiervan iets op te steken én de les nog leuker te vinden ook.
Bespreken van gesloten vragen
Het onmiddellijk in beeld brengen van statistieken kan goed helpen bij het samen uitzoeken waarom een meerderheid bij multiple choice vragen B antwoordt, terwijl A goed is. Of waarom een bepaalde formulering sterker is. Op deze wijze breng je ook gemakkelijk voor het voetlicht hoe er prudent moet worden geciteerd.
Randverschijnselen trainen
Leerlingen vinden het ook fijn om als je snel een quizje in elkaar flanst over randverschijnselen van het tekstverklaren. Zo is het aardig om de laatste tien minuten van de les nog eens drogredenen te oefenen met een van te voren gemaakte quiz. Nadeel van Socrative is hooguit dat je niet meer dan vijf keuzeopties kunt aanbieden, maar verder zijn er alleen maar voordelen te ontdekken. Maar vooral het - zeg maar - 'boter-bij-de-vis-principe' van de real-timestatistieken werkt buitengewoon confronterend en prettig.
Voorwaarden
Van te voren moet je natuurlijk wel een paar dingen scherp hebben met elkaar, voordat je gaat beginnen met Socrative. Je zult merken dat aanvankelijk leerlingen wat gaan klooien (voornamelijk malle schuilnamen opgeven of malle antwoorden geven). Aangezien de goegemeente het erg gaat waarderen dat je eens wat anders doet in je les, zal het geklooi sterk afnemen onder groepsdruk. Als het je stoort met je het gewoon benoemen en ook hier heb ik geen serieuze obstakels ervaren.
Sowieso Socrative
Je zult merken dat je heel snel en efficiënt kunt werken met Socrative, omdat je leerling alleen jouw Room number overneemt om deel te nemen. Dat nummer staat in elk scherm, dus dat is intelligent ontworpen. Vervolgens start je jouw quiz en kies je of jij of de leerling het tempo bepaalt. Naderhand bespreek je naar wens de rapportage. Een Space Race wil nogal eens een leuke manier zijn om een reeds gemaakte quiz nogmaals te doen onder druk.
Experimenteer er maar lustig op los. De opties om een vraag op te maken zijn weliswaar beperkter dan bij bijvoorbeeld GoSoapBox, maar de software werkt en dat is een groot goed. Mocht je niet meteen willen knutselen, dan kopiëer je hieronder een van de dingetjes die ik al heb gemaakt. Aarzel niet om jouw producten ook te delen!
Enkele succesnummers:
Drogredenen SOC-2470225 (Ik wil de terminologie nog aanpassen op die van de Examenbundels.)
Signaalwoorden SOC-2297800
Stijlfouten aanwijzen SOC-2243888 (5 havo-niveau)
Werkwoordsspelling 2 SOC-2313384
Werkwoordsspelling 1 SOC-2313216Beeldspraak SOC-2287675 (3 havo: alleen vergelijking, metafoor, metonymia en personificatie)
Tot slot
Tekstverklaren is op zichzelf een nuttige activiteit en dit verhaal staat los van de (noodzakelijke!) discussie over de inhoud van het Centraal Examen. Het is helemaal niet verkeerd om kinderen te leren om te gaan met toetstaal of bij te brengen hoe je een alinea kritisch beschouwt; zeker niet in het huidige tijdperk, waarin het aantal teksten als een diarree over deze kinderen heen regent. Als je creatief omgaat met een programma als Socrative, maak je het jezelf ook een stuk gemakkelijker. (Zo gebruiken je leerlingen hun mobieltjes meteen nuttig in jouw les. Da's een win-win-situatie!)
Je zult het begrijpen: ik hoor graag wat jouw ervaringen zijn met dit of een dergelijk programma!
woensdag 13 november 2013
Heilige drievuldigheid: professionals op social media
De afgelopen maand heb ik elke week één keer een vraag gehad over hoe een professional zich op social media dient te gedragen. Ik pretendeer de wijsheid niet in pacht te hebben. Echt zwart-witte stelregels zijn niet goed op te stellen, want er is veel grijs gebied en veel nog te ontdekken terrein. Toch denk ik dat het speelveld waarop een professional die social media gebruikt drie hoeken heeft en die wil ik hieronder nader verkennen: rolmodel, erkenning en toepassing. Deze 'heilige drievuldigheid' ligt naar mijn mening ten grondslag aan goede persoonlijke beschouwingen en zelfs aan beleid.
Rolmodel
Of je een Facebook/Insta-/watdanook-account hebt of niet, jij bent sowieso altijd de volwassene. Dat betekent dat jij door je ervaring en gezonde verstand voorligt op jouw leerling of jongere collega, ook als die op technologisch vlak jou aftroeft. Met dat zelfvertrouwen kun je alle situaties dus ook aangaan.
Heb je een account op Facebook, Twitter, Whatsapp of waar dan ook, dan is het goed om al basisregel te hanteren dat je je altijd als een leraar zult moeten gedragen. Je kunt afschermen wat je wil, het is niet verstandig om bepaalde foto's te publiceren. Ik vind het immers ook niet verstandig om ten overstaande van jouw leerlingen door een rood verkeerslicht te fietsen of om stomdronken uit een kroeg te kukelen. Lang, lang geleden, toen Hyves nog een goedlopend netwerk was, heb ik hierover meer geschreven en daarvan neem ik nog steeds geen woord terug.
Het is raadzaam om eens voor de ogen van een klas te surfen op een klasgenoot (met toestemming - dit kan ook met een afdeling ofzo), om te bekijken wat die allemaal heeft gepubliceerd op internet. Maar net zo raadzaam is het om dan bijvoorbeeld jouw Facebook-pagina in beeld te brengen om de keuzes die jij maakt ter discussie te stellen. Je zult ervan versteld staan wat je samen kunt opsteken van zo'n exercitie.
Tips:
Erkenning
Als je niet serieus neemt dat jouw leerling een grote behoefte heeft aan het (mobiele) gebruik van social media, dan creëer je een grote kloof tussen jou en hem. Je hoeft geen accounts aan te maken om toch samen met leerlingen te kijken wat ze allemaal doen en interesse te tonen. Een leerling die zich niet erkend voelt door jou, wil ook niets van jou leren. Erkenning is dus een normaal, ouderwets gegeven dat complete digibeten ook kunnen opbrengen.
Tips:
Toepassing
Het leukste vind ik het om te kijken waar ik sociale media kan inzetten voor het leerproces van collega's, studenten of leerlingen. Of voor het vereenvoudigen van mijn werk. Om die reden heb ik er geen moeite mee om (oud-)leerlingen toe te laten tot mijn contacten. Dat houdt wel in dat ik voortdurend in gesprek ben met hen over wat ik hen zie doen, waar mijn eigen grenzen liggen en wat wellicht moreel of anderszins niet goed te behappen is.
(Als dingen écht de spuigaten uitlopen, vind ik ook dat je een meldplicht hebt ten opzichte van ouders en zelfs de betreffende schoolleiding. In verreweg de meeste gevallen kom je er samen met een leerling uit: die rectificeert of verontschuldigd. Verwijderen is ook een optie, maar altijd in combinatie met excuses.)
Sowieso vind ik mobieltjes een toevoeging aan de zaken die leerlingen meenemen in een leslokaal. Ik kan dan ook niet genoeg aanbevelen dat mensen experimenteren met de mogelijkheden van social media (of educatieve programma's als Socrative of GoSoapbox). Geloof me, als je goed gebruik maakt van de schier oneindige mogelijkheden van alle mooie techniek van vandaag en morgen, zullen leerlingen je lessen leuker en nuttiger vinden, hoe saai de stof ook mag zijn.
Ik geloof niet per se in projecten, tenzij ze goed zijn. Veeleer geloof ik dat het verstandiger is om social media te zien als zuurstof of voedsel; het is normaal gesproken voorhanden en je gebruikt het. Als het moet, moet het lesboek dan ook even worden neergelegd om het over social media te hebben; vooral in het geval van storingen, want die gaan immers voor.
Tips:
Rolmodel
Of je een Facebook/Insta-/watdanook-account hebt of niet, jij bent sowieso altijd de volwassene. Dat betekent dat jij door je ervaring en gezonde verstand voorligt op jouw leerling of jongere collega, ook als die op technologisch vlak jou aftroeft. Met dat zelfvertrouwen kun je alle situaties dus ook aangaan.
Heb je een account op Facebook, Twitter, Whatsapp of waar dan ook, dan is het goed om al basisregel te hanteren dat je je altijd als een leraar zult moeten gedragen. Je kunt afschermen wat je wil, het is niet verstandig om bepaalde foto's te publiceren. Ik vind het immers ook niet verstandig om ten overstaande van jouw leerlingen door een rood verkeerslicht te fietsen of om stomdronken uit een kroeg te kukelen. Lang, lang geleden, toen Hyves nog een goedlopend netwerk was, heb ik hierover meer geschreven en daarvan neem ik nog steeds geen woord terug.
Het is raadzaam om eens voor de ogen van een klas te surfen op een klasgenoot (met toestemming - dit kan ook met een afdeling ofzo), om te bekijken wat die allemaal heeft gepubliceerd op internet. Maar net zo raadzaam is het om dan bijvoorbeeld jouw Facebook-pagina in beeld te brengen om de keuzes die jij maakt ter discussie te stellen. Je zult ervan versteld staan wat je samen kunt opsteken van zo'n exercitie.
Tips:
- Een goede professional is te allen tijde een goede leraar in de digitale ruimte.
- Een goede leraar gebruikt social media als een digitale schutting om zijn privéleven en denkt na over welke plaatjes op die schutting worden geplakt. (Ook theoretisch, als die niet wil deelnemen aan social media.)
- Een goede leraar onderzoekt, experimenteert en is kritisch ten opzichte van zijn eigen gedrag.
Erkenning
Als je niet serieus neemt dat jouw leerling een grote behoefte heeft aan het (mobiele) gebruik van social media, dan creëer je een grote kloof tussen jou en hem. Je hoeft geen accounts aan te maken om toch samen met leerlingen te kijken wat ze allemaal doen en interesse te tonen. Een leerling die zich niet erkend voelt door jou, wil ook niets van jou leren. Erkenning is dus een normaal, ouderwets gegeven dat complete digibeten ook kunnen opbrengen.
Tips:
- Een goede professional begrijpt dat een mobiele telefoon met internetverbinding en bijhorende social media een grote behoefte is voor zijn leerling (en jonge collega).
- Een goede leraar volgt de ontwikkelingen die zijn leerlingen en jonge collega's bezighouden door met ze in gesprek te blijven.
- Een goede professional blijft te allen tijde positief ten aanzien van welke nieuwe ontwikkeling dan ook; het is beter te denken in mogelijkheden dan in doemscenario's.
Toepassing
Het leukste vind ik het om te kijken waar ik sociale media kan inzetten voor het leerproces van collega's, studenten of leerlingen. Of voor het vereenvoudigen van mijn werk. Om die reden heb ik er geen moeite mee om (oud-)leerlingen toe te laten tot mijn contacten. Dat houdt wel in dat ik voortdurend in gesprek ben met hen over wat ik hen zie doen, waar mijn eigen grenzen liggen en wat wellicht moreel of anderszins niet goed te behappen is.
(Als dingen écht de spuigaten uitlopen, vind ik ook dat je een meldplicht hebt ten opzichte van ouders en zelfs de betreffende schoolleiding. In verreweg de meeste gevallen kom je er samen met een leerling uit: die rectificeert of verontschuldigd. Verwijderen is ook een optie, maar altijd in combinatie met excuses.)
Sowieso vind ik mobieltjes een toevoeging aan de zaken die leerlingen meenemen in een leslokaal. Ik kan dan ook niet genoeg aanbevelen dat mensen experimenteren met de mogelijkheden van social media (of educatieve programma's als Socrative of GoSoapbox). Geloof me, als je goed gebruik maakt van de schier oneindige mogelijkheden van alle mooie techniek van vandaag en morgen, zullen leerlingen je lessen leuker en nuttiger vinden, hoe saai de stof ook mag zijn.
Ik geloof niet per se in projecten, tenzij ze goed zijn. Veeleer geloof ik dat het verstandiger is om social media te zien als zuurstof of voedsel; het is normaal gesproken voorhanden en je gebruikt het. Als het moet, moet het lesboek dan ook even worden neergelegd om het over social media te hebben; vooral in het geval van storingen, want die gaan immers voor.
Tips:
- Een goede professional onderzoekt mogelijkheden om social media toe te passen in zijn onderwijs.
- Een goede professional geeft anderen de vrijheid om fouten te maken in het digitale contact en evalueert deze om ze om te zetten in verbeterpunten.
- Een goede professional toont dat social media en mediawijsheid een welhaast dagelijks terugkomend fenomeen is in zijn lessen en werk en besteedt daar bewust aandacht aan.
Of ik compleet ben met deze opsomming weet ik niet. Ik krijg gráág aanvullingen. Het moge duidelijk zijn dat mijn persoonlijke bevindingen in een lange lijn staan. Niettemin mag al het hierboven staande worden opgevat als precies dat: persoonlijke bevindingen, maar ik ben net zo benieuwd naar argumenten tegen mijn stellingname als naar aanvullingen.
woensdag 6 november 2013
Whatsapp brengt groepsdynamica in beeld
Omdat ik niet alle dagen op school ben in verband met mijn promotieonderzoek, zoeken leerlingen via allerlei media contact met mij als zij daaraan behoefte hebben. Dat vind ik prima, want de hoeveelheid berichten is gewoonlijk erg klein. Om een en ander te reguleren heb ik met leerlingen afspraken gemaakt over waar en hoe er wordt gecommuniceerd. Zo begeleid ik profielwerkstukken in een aparte, afgesloten groep op Facebook en via dat medium heb ik ook een groep voor mijn examenleerlingen. Het is opvallend hoeveel sneller ik een meerderheid bereik via Facebook dan via de schoolmail.
Mijn 3 havo-leerlingen zien niets in zo'n Facebook-groep. Zij hebben zelf voorgesteld om Whatsapp te maken. Vrij onmiddellijk heeft een enthousiaste leerling alle klasgenoten en mij samengevoegd in een groep. Mijn doel om daar gelegenheid te geven aan inhoudelijke vragen heb ik echter niet meteen bereikt. Met name de eerste avond na de oprichting van de groeps-app heeft mijn telefoon dermate voortdurend getrild dat ik het apparaatje maar heb uitgezet.
De volgende ochtend staat de teller op 316 nieuwe berichten. De meerderheid van de berichten blijkt afkomstig van drie leerlingen en de inhoud is kort, flauw en niet ter zake doend. Via Whatapp is het mogelijk om in elk geval een txt-bestand te maken van dit alles en precies dat bericht heb ik in de volgende les getoond op het bord. Daarbij heb ik geen waardeoordelen uitgesproken over de inhoud, maar ik heb aan de leerlingen gevraagd wat ik aanmoest met deze gang van zaken.
Allerlei leerlingen hebben een buitengewoon rode kleur gekregen. Samen hebben we gepraat over wenselijk gedrag, de behoefte aan een klassenapp waarin naar hartelust gespamd kan worden en over het feit dat ik in een grote hoeveelheid spamberichten niet ga zoeken naar een mail die wél belangrijk is voor mij of iedereen. Afgesproken is dat de les natuurlijk de plek is waar vragen gesteld kunnen worden, maar dat Whatsapp een prima alternatief is voor mijn regelmatige absentie op school.
Wat vooral aardig is aan het in beeld brengen van zo'n berichtenstroom is dat je zo duidelijk kunt zien wat er eigenlijk gebeurt in en groep. In een klassenapp gedragen leerlingen zich precies als in de fysieke klas. Vooral de grapjassen nemen veel ruimte in en via het digibord heb ik ze goed kunnen confronteren met hun opvallende en veelvuldige aanwezigheid. Het is ze zo duidelijk dat veel communicatie van klasgenoten verdwijnt in de lawine van hun spam. Het deed mij denken aan mijn chatlessen van weleer.
Het resultaat is dat de leerlingen nu zelfstandig op het idee zijn gekomen om een klassenapp te maken zonder mij en één met mij. Via die laatste app heb ik sindsdien slechts één vraag gehad en die is snel daarna door een andere leerling beantwoord met iets als: "Dat had Wijngaards al gezegd!" De leerlingen nemen de app serieus en ik kan dat nu ook doen. Op deze manier geef ik weliswaar Nederlands, maar krijgen we allemaal een mooie les in mediawijsheid cadeau.
Mijn 3 havo-leerlingen zien niets in zo'n Facebook-groep. Zij hebben zelf voorgesteld om Whatsapp te maken. Vrij onmiddellijk heeft een enthousiaste leerling alle klasgenoten en mij samengevoegd in een groep. Mijn doel om daar gelegenheid te geven aan inhoudelijke vragen heb ik echter niet meteen bereikt. Met name de eerste avond na de oprichting van de groeps-app heeft mijn telefoon dermate voortdurend getrild dat ik het apparaatje maar heb uitgezet.
De volgende ochtend staat de teller op 316 nieuwe berichten. De meerderheid van de berichten blijkt afkomstig van drie leerlingen en de inhoud is kort, flauw en niet ter zake doend. Via Whatapp is het mogelijk om in elk geval een txt-bestand te maken van dit alles en precies dat bericht heb ik in de volgende les getoond op het bord. Daarbij heb ik geen waardeoordelen uitgesproken over de inhoud, maar ik heb aan de leerlingen gevraagd wat ik aanmoest met deze gang van zaken.
Allerlei leerlingen hebben een buitengewoon rode kleur gekregen. Samen hebben we gepraat over wenselijk gedrag, de behoefte aan een klassenapp waarin naar hartelust gespamd kan worden en over het feit dat ik in een grote hoeveelheid spamberichten niet ga zoeken naar een mail die wél belangrijk is voor mij of iedereen. Afgesproken is dat de les natuurlijk de plek is waar vragen gesteld kunnen worden, maar dat Whatsapp een prima alternatief is voor mijn regelmatige absentie op school.
Wat vooral aardig is aan het in beeld brengen van zo'n berichtenstroom is dat je zo duidelijk kunt zien wat er eigenlijk gebeurt in en groep. In een klassenapp gedragen leerlingen zich precies als in de fysieke klas. Vooral de grapjassen nemen veel ruimte in en via het digibord heb ik ze goed kunnen confronteren met hun opvallende en veelvuldige aanwezigheid. Het is ze zo duidelijk dat veel communicatie van klasgenoten verdwijnt in de lawine van hun spam. Het deed mij denken aan mijn chatlessen van weleer.
Het resultaat is dat de leerlingen nu zelfstandig op het idee zijn gekomen om een klassenapp te maken zonder mij en één met mij. Via die laatste app heb ik sindsdien slechts één vraag gehad en die is snel daarna door een andere leerling beantwoord met iets als: "Dat had Wijngaards al gezegd!" De leerlingen nemen de app serieus en ik kan dat nu ook doen. Op deze manier geef ik weliswaar Nederlands, maar krijgen we allemaal een mooie les in mediawijsheid cadeau.
dinsdag 8 oktober 2013
Lerarencongres: over de Promotiebeurs voor leraren (NWO)
Vandaag heb ik mogen spreken op het buitengewoon leuke Lerarencongres in Ede. Het was de eerste keer dat organisator De Onderwijscoöperatie het evenement heeft georganiseerd. Het belang van deze bijeenkomst voor professionals is nog eens extra onderstreept door de aanwezigheid van Jet Bussemaker, minister van Onderwijs, en Geert ten Dam, voorzitter van de Onderwijsraad. Niemand minder dan Susanne Winnubst (Leraar van het jaar 2011) en Andrew Niemeijer (Leraar van het jaar 2009) verzorgden de opening. De eerste speelde een thuiswedstrijd, want haar ROC A12 was gastheer van het gebeuren, de laatste is ook een van de eerste laureaten van de Promotiebeurs voor leraren van het NWO.
Leraar24 had mij uitgenodigd om te spreken over die Promotiebeurs voor leraren. Inmiddels zit ik in het tweede jaar van dit initiatief: dankzij de steun van het NWO kan ik twee dagen per week, gedurende vier jaar aan mijn promotieonderzoek werken. Meteen heb ik veel betrokkenheid gemerkt in de zaal waarin ik sprak, want er is een hoop gevraagd. De belangrijkste drie vragen herhaal ik hieronder: ze gaan over de voorwaarden voor de beurs, wat de doorslag heeft gegeven voor onder anderen Andrew (het was fijn dat hij er bij was) en mij en wat de meerwaarde is voor jezelf.
Voorwaarden voor de Promotiebeurs
Je moet minimaal een mastertitel hebben in je vakgebied en je moet 0,9 fte werken in het onderwijs. Een hbo-master is ook prima, maar omdat deze praktischer van aard zijn dan de universitaire variant is het raadzaam om goede afspraken te maken met een promotor om eventuele lacunes op te vullen op het gebied van je onderzoeksvaardigheden.
Wat de doorslag geeft
Voor alle eerste 26 laureaten van de eerste lichting en de 42 laureaten van de tweede lichting geldt dat zij al bezig waren met een promotieonderzoek voordat zij de Promotiebeurs gingen aanvragen. Dat betekent dat al deze mensen al een plan hadden liggen dat samen met een promotor is opgemaakt. De beurs is voor ons allemaal een extra steun en stimulans om ook daadwerkelijk binnen maximaal zes jaar het opus magnum te hebben staan. Volgens mij zeg ik niets verkeerds als de overgrote meerderheid van deze mensen zonder dit initiatief van de overheid toch wel door was gegaan met het promotieonderzoek, alleen hadden zij (wij) er langer over gedaan, omdat je zo'n onderzoek toch in de randen van de dag zou moeten doen.
Een plan is dus een absoluut pre om een succesvolle sollicitatie te doen. Desalniettemin zijn er buitengewoon veel collega's "onder de radar" die wel de potentie en de energie hebben om aan een promotieonderzoek te beginnen, maar die niet weten hoe te beginnen met het liggen van contacten. Voor die mensen heb ik drie starttips:
Leraar24 had mij uitgenodigd om te spreken over die Promotiebeurs voor leraren. Inmiddels zit ik in het tweede jaar van dit initiatief: dankzij de steun van het NWO kan ik twee dagen per week, gedurende vier jaar aan mijn promotieonderzoek werken. Meteen heb ik veel betrokkenheid gemerkt in de zaal waarin ik sprak, want er is een hoop gevraagd. De belangrijkste drie vragen herhaal ik hieronder: ze gaan over de voorwaarden voor de beurs, wat de doorslag heeft gegeven voor onder anderen Andrew (het was fijn dat hij er bij was) en mij en wat de meerwaarde is voor jezelf.
Voorwaarden voor de Promotiebeurs
Je moet minimaal een mastertitel hebben in je vakgebied en je moet 0,9 fte werken in het onderwijs. Een hbo-master is ook prima, maar omdat deze praktischer van aard zijn dan de universitaire variant is het raadzaam om goede afspraken te maken met een promotor om eventuele lacunes op te vullen op het gebied van je onderzoeksvaardigheden.
Wat de doorslag geeft
Voor alle eerste 26 laureaten van de eerste lichting en de 42 laureaten van de tweede lichting geldt dat zij al bezig waren met een promotieonderzoek voordat zij de Promotiebeurs gingen aanvragen. Dat betekent dat al deze mensen al een plan hadden liggen dat samen met een promotor is opgemaakt. De beurs is voor ons allemaal een extra steun en stimulans om ook daadwerkelijk binnen maximaal zes jaar het opus magnum te hebben staan. Volgens mij zeg ik niets verkeerds als de overgrote meerderheid van deze mensen zonder dit initiatief van de overheid toch wel door was gegaan met het promotieonderzoek, alleen hadden zij (wij) er langer over gedaan, omdat je zo'n onderzoek toch in de randen van de dag zou moeten doen.
Een plan is dus een absoluut pre om een succesvolle sollicitatie te doen. Desalniettemin zijn er buitengewoon veel collega's "onder de radar" die wel de potentie en de energie hebben om aan een promotieonderzoek te beginnen, maar die niet weten hoe te beginnen met het liggen van contacten. Voor die mensen heb ik drie starttips:
- Praat met je thuisfront of je de benodigde steun kan krijgen. Het is een hoop werk om naast je baan in het onderwijs te promoveren. Andrew zei het mooi: "Het is niet dat het dan ineens lesgeven-light en promoveren-light wordt. Het blijft gewoon hard werken in het onderwijs en aan je PhD."
- Kijk of je afstudeeronderwerp een ingang biedt voor een groot onderzoek. Of zoek naar andere zaken die je nog hebt liggen van je studie waaraan je veel plezier hebt beleefd of waarde hebt gehecht.
- Kijk of degene bij wie je bent afgestudeerd nog actief is of naar wie zijn opvolger is. Ga met haar of hem in gesprek. Trek die stoute schoenen aan. Of neem contact op met het NWO of met een van ons.
(Zo'n promotor moet je echt willen helpen om de aanvraag naar het NWO zo goed mogelijk te formuleren. Ik ben zo gelukkig dat mijn promotor, Prof. Dr. Wim van Anrooij (Universiteit Leiden) mij in alle fases van het proces heeft willen bijstaan in raad en daad: de eerste aanvraag, de tweede, uitgebreidere formulering van het plan en de voorbereiding van de presentatie aan de beoordelingscommissie bij het NWO. Voor die laatste ronde heb ik mij zelfs mogen laten coachen door verschillende van zijn collega's uit allerlei hoeken van de Universiteit Leiden.)
De meerwaarde
Promoveren mag je doen in wat jij leuk of belangrijk vindt. Het maakt voor een school niet uit wat je doet, want je doet onderzoeksvaardigheden op die buitengewoon nuttig zijn om door te geven aan je leerlingen of studenten. Ook als je schoolleiding niet onmiddellijk het nut van je onderzoek inziet (en dat komt bij veel van ons voor) moet je je niet laten weerhouden van het doorzetten van je plan.
Promoveren mag je doen in wat jij leuk of belangrijk vindt. Het maakt voor een school niet uit wat je doet, want je doet onderzoeksvaardigheden op die buitengewoon nuttig zijn om door te geven aan je leerlingen of studenten. Ook als je schoolleiding niet onmiddellijk het nut van je onderzoek inziet (en dat komt bij veel van ons voor) moet je je niet laten weerhouden van het doorzetten van je plan.
De meerwaarde voor jou zit in zelfontplooiing (het hoogste behoefte volgens die goede ouwe Maslow), het avontuur voor jezelf (al zul je toch heel wat monniksuren doorbrengen met je aantekeningen, je laptop en je leeslampje) en een net zo belangrijke: je voorbeeldrol als docent. Het niet-te-onderschatten belang van je werk is mijns inziens vooral je functie als rolpatroon. Veel leerlingen, en in alle profielen (!), (en ouders!) vinden het zeker leuk om te zien dat jij je hart volgt en dat jij zo goed mogelijk wil zijn in jouw vak. Dat is misschien wel de mooiste boodschap die je aan jouw leerlingen kan meegeven: neem je leven in eigen hand.
Alle aanwezigen en mensen die ik om mijn speech heb gesproken: bedankt voor alle vragen. Als je nog meer vragen hebt: zoals gezegd, neem alsjeblieft contact op met mij, een van de andere laureaten (ik wil niet voor hen spreken, maar volgens mij heeft niemand bezwaar), of met het NWO.
zondag 29 september 2013
Je kind als jouw avatar, of dan liever je cavia
Voordat ik wist waarom ik dat deed, zat ik vanmorgen toch even op TheFacesofFacebook.com te checken of ik in de voor- of achterhoede zat van de Facebookgebruikers. Geen idee waarom, want ik behoor me ernstig af te vragen wat deze informatie mij oplevert. Maar eerlijk is eerlijk, het is wél leuk om op al die gezichtjes te klikken. Bovendien is het schokkend om te zien hoeveel mensen er eigenlijk helemaal geen gezicht als avatar gebruiken. Het stikt van de voetballers, huisdieren en... kinderen!
Volgens mij behoor ik tot de laatste generatie die zelf kan kiezen of jeugdfoto's via internet worden verspreid. Sowieso hoor ik bij een dankbare minderheid: mijn moeder heeft vlijtig een aantal chronologisch geordende en van nuttig commentaar voorziene fotoalbums met mij als middelpunt heeft meegegeven toen ik het ouderlijke huis verliet. Voordat zo'n foto op Facebook of elders op internet komt te staan, zal iemand de moeite moeten nemen om zo'n plaatje uit de plastic fotohoekjes (weet je nog?) los te peuteren en ze op een scanner te leggen.
Sinds een jaar of vijftien beginnen langzaam digitale camera's de analoge te verdringen in mijn bestaan. Dat betekent dat ik tot voorbij mijn studententijd een rolletje in mijn camera had zitten. Daarvan moest ik mij bij aanschaf afvragen welke ISO-waarde die had. Je maakte ook niet van elke fluttigheid een foto, want je had maximaal 36 opnames op zo'n filmpje.
Van mijn dochter is welhaast elke dag van haar vierjarige leven gedocumenteerd. Inmiddels ook in fikse HD-kwaliteit. Ik hoor bij die vaders die een soort van verliefd bij allerlei acties het mobieltje tevoorschijn tovert om een een aantal plaatjes te schieten; net zolang totdat er een perfect bevonden foto tussen zit. Die verdwijnen dan netjes in geordende mapjes op de computer en uit de eindeloze reeks foto's op de bank of in de achtertuin wordt dan af en toe een selectie gemaakt om af te drukken of in te lijsten.
Héél zelden zet ik eens iets op Facebook. Dan deel ik graag iets met vrienden. Want ja, natuurlijk ben ik een trotse vader. Wel zorg ik er dan voor dat onze dochter niet te herkenbaar in beeld komt, want haar privacy wil ik niet helemaal schenden.
Maar tja, zij kiest er nog helemaal niet voor om in de publiciteit te komen. Dat moet zij ook nog niet doen. Dat komt nog wel en vermoedelijk zo snel dat we ervan schrikken. Hoe dan ook, wie ben ik om te beslissen dat ik een foto van haar online mag zetten? Maar tja tja... dan ben ik natuurlijk ook weer om de haverklap trots op mijn kind.
Tot mijn verbazing zie je over het hele Facebook ontzettend veel foto's van ouders die minder bewust foto's publiceren van hun kroost. En dan gaat het ook niet zelden om héél veel foto's ook. Vaak ook allemaal variaties op één foto. Als je heel snel beweegt wordt het een kort filmpje, zeg maar.
Wat te doen? Liken? Ik weet het niet. Opgeheven-vingertje-berichtje sturen? Bah... En dan mijmer ik maar weer dat vergelijkbare foto's van mij veel minder talrijk zijn en niet zonder enige moeite op internet kunnen komen.
Eén ding weet ik wel zeker: hoe trots ik ook ben op mijn kind, ik zal haar mooie gezicht nooit gebruiken als míjn avatar. Daar vraagt zij niet om en ik vraag me ook af of zij wel de legitimering moet zijn voor mijn bestaan - digitaal dan wel analoog. Getuige de enorme hoeveelheid avatars op TheFacesofFacebook.com zijn er bar veel mensen die honden, cavia's, tekenfilmfiguurtjes, sporters, acteurs, superhelden of gamepersonages gebruiken. Of ja: hun kroost.
Natalia Rojas heeft in elk geval een briljante site bedacht, waar we heerlijk kunnen kijken wie wat gebruikt om zichzelf mee in beeld te brengen op Facebook. Daar mogen we deze enorme slimmerik dankbaar voor zijn. Leuk detail: als je haar avatar wil zien, dan moet je naar... LinkedIn.
Volgens mij behoor ik tot de laatste generatie die zelf kan kiezen of jeugdfoto's via internet worden verspreid. Sowieso hoor ik bij een dankbare minderheid: mijn moeder heeft vlijtig een aantal chronologisch geordende en van nuttig commentaar voorziene fotoalbums met mij als middelpunt heeft meegegeven toen ik het ouderlijke huis verliet. Voordat zo'n foto op Facebook of elders op internet komt te staan, zal iemand de moeite moeten nemen om zo'n plaatje uit de plastic fotohoekjes (weet je nog?) los te peuteren en ze op een scanner te leggen.
Sinds een jaar of vijftien beginnen langzaam digitale camera's de analoge te verdringen in mijn bestaan. Dat betekent dat ik tot voorbij mijn studententijd een rolletje in mijn camera had zitten. Daarvan moest ik mij bij aanschaf afvragen welke ISO-waarde die had. Je maakte ook niet van elke fluttigheid een foto, want je had maximaal 36 opnames op zo'n filmpje.
Van mijn dochter is welhaast elke dag van haar vierjarige leven gedocumenteerd. Inmiddels ook in fikse HD-kwaliteit. Ik hoor bij die vaders die een soort van verliefd bij allerlei acties het mobieltje tevoorschijn tovert om een een aantal plaatjes te schieten; net zolang totdat er een perfect bevonden foto tussen zit. Die verdwijnen dan netjes in geordende mapjes op de computer en uit de eindeloze reeks foto's op de bank of in de achtertuin wordt dan af en toe een selectie gemaakt om af te drukken of in te lijsten.
Héél zelden zet ik eens iets op Facebook. Dan deel ik graag iets met vrienden. Want ja, natuurlijk ben ik een trotse vader. Wel zorg ik er dan voor dat onze dochter niet te herkenbaar in beeld komt, want haar privacy wil ik niet helemaal schenden.
Maar tja, zij kiest er nog helemaal niet voor om in de publiciteit te komen. Dat moet zij ook nog niet doen. Dat komt nog wel en vermoedelijk zo snel dat we ervan schrikken. Hoe dan ook, wie ben ik om te beslissen dat ik een foto van haar online mag zetten? Maar tja tja... dan ben ik natuurlijk ook weer om de haverklap trots op mijn kind.
Tot mijn verbazing zie je over het hele Facebook ontzettend veel foto's van ouders die minder bewust foto's publiceren van hun kroost. En dan gaat het ook niet zelden om héél veel foto's ook. Vaak ook allemaal variaties op één foto. Als je heel snel beweegt wordt het een kort filmpje, zeg maar.
Wat te doen? Liken? Ik weet het niet. Opgeheven-vingertje-berichtje sturen? Bah... En dan mijmer ik maar weer dat vergelijkbare foto's van mij veel minder talrijk zijn en niet zonder enige moeite op internet kunnen komen.
Eén ding weet ik wel zeker: hoe trots ik ook ben op mijn kind, ik zal haar mooie gezicht nooit gebruiken als míjn avatar. Daar vraagt zij niet om en ik vraag me ook af of zij wel de legitimering moet zijn voor mijn bestaan - digitaal dan wel analoog. Getuige de enorme hoeveelheid avatars op TheFacesofFacebook.com zijn er bar veel mensen die honden, cavia's, tekenfilmfiguurtjes, sporters, acteurs, superhelden of gamepersonages gebruiken. Of ja: hun kroost.
Natalia Rojas heeft in elk geval een briljante site bedacht, waar we heerlijk kunnen kijken wie wat gebruikt om zichzelf mee in beeld te brengen op Facebook. Daar mogen we deze enorme slimmerik dankbaar voor zijn. Leuk detail: als je haar avatar wil zien, dan moet je naar... LinkedIn.
maandag 3 juni 2013
Hoe het examen Nederlands er dan moet uitzien
Eigenlijk had ik dit stuk pas over twee weken willen publiceren, nadat de normering voor de examens vmbo, havo en vwo bekend zouden zijn. Een groep hoogleraren is mij voor met een petitie, waarin wordt opgeroepen het centraal schriftelijk eindexamen Nederlands anders in te vullen. (Onderteken die petitie, als je dat nog niet hebt gedaan!) Ik huiver echter om de bal nu te leggen bij de politiek, want ik zie neerlandici beter zelf een ter zake doende inhoud bedenken. Bovendien, er is al veel langer veel meer mis met de examinering van Nederlands. Die ellende wil ik niet alleen vaststellen, maar ik wil ook een aanzet geven om tot een goede oplossing te komen.
Mijn (oud-)leerlingen weten dat ik het eindexamentraject begin met de mededeling dat ik hen ga leren om punten te pakken; tekstverklaren doen ze maar op hun vervolgopleiding. Het eindexamen Nederlands bestaat nu uit een tekstverklaring en uit een zogenaamde geleide samenvatting. De moeilijkheid van deze onderdelen zit 'm niet in de teksten op zichzelf en zelfs niet altijd in de vragen erover. Het vervelende is dat het onduidelijk is waarvoor het CITO, de maker, punten toekent en hoeveel.
Vooral open vragen en de samenvatting leiden tot veel discussie. Vakgenootschap Levende Talen houdt elk jaar een groot overleg om vast te stellen waar de marges liggen voor de examinator. Daarmee moet je het dan doen, want naast het correctievoorschrift van het CITO is het Levende Talen-document je enige houvast.
Onduidelijke open vragen werken echter ook een soort fraude in de hand. De laatste vier schooljaren - het huidige incluis - heb ik vel arbeidsuren in de tweede correctie zitten omdat een collega probeert een soepelere manier van corrigeren erdoor te drukken. Strikt genomen is die ruimte er niet, maar in de ruimste zin kan over het nut en invulling én het antwoord op welhaast elke vraag discussie ontstaan. Ergo, je neemt het correctiemodel strikt en je snoeit in de dikwijls ruime puntentoekenning van je collega. Vreselijk vind ik dat eigenlijk.
Maar vreselijk vind ik het ook als collega's zich niet houden aan het systeem. Een collega die zijn leerlingen gemiddeld onrechtmatig - strikt genomen dus - punten toekent, vult deze resultaten ook in Wolf in (het puntenregistratiesysteem). Op die eerste invoer wordt de norm gebaseerd, maar die zou wel eens veel te streng kunnen uitpakken voor zijn examinandi als een tweede corrector zijn werk - strikt genomen dan - goed doet. Om boos van te worden, al weet je niet of je dat moet zijn op de mens of op het systeem.
Voor de leerlingen is het soms helemáál wazig wat er in zo'n examen moet gebeuren. Een persoonlijk voorbeeld: op een of andere middag sta ik geleid samenvatten uit te leggen aan een klas vol slimme, gemotiveerde gymnasiasten. Samen maken we een stuk op het bord en vervolgens leggen we het correctiemodel ernaast. Veel te dikwijls blijkt dat we punten missen die werkelijk vergezocht zijn (ook dit jaar staat er weer een voorbeeld in het Levende Talen-verslag). Onmiddellijk sta ik voor paal, want als ik het al niet zie, hoe moeten zíj daar punten halen? Tja, "CITO-denken is dat...", zeg je maar en daarbij roep je leerlingen erop te berusten dat zij wellicht nooit een tien kunnen halen. Dat is me een partij oneerlijk!
Schoolexamens
Het programma voor toetsing en afsluiting mag een school grotendeels zelf bepalen. Globaal is bepaald dat taal- én letterkunde moeten worden geëxamineerd, maar in welke proporties en zelfs op welke gronden is aan de scholen. Zo is het mogelijk dat een leerling op de ene school een acht haalt als hij zegt dat hij een bepaald boek ontroerend vond en daarbij huilt, op een andere school een cijfer wordt gebaseerd op een bijeengedownload boekendossier en bestaat er zelfs zoiets als onderwijs in 'leesplezier'. Het is goed mogelijk dat een intelligente gymnasiast, tjokvol potentie, zich aanmeldt bij een universitaire studie Nederlands in de volste overtuiging dat bananen een light motief zijn in Max Havelaar; zo'n leerling zat dat op de verkeerde school.
Doordat je literatuur (van oudsher enige culturele bagage) toetst én taalkunde (gewoonlijk woordkennis, stijl, spelling, grammatica en schrijfvaardigheid) toetst, is je SE-cijfer, op een goede school, een mooie mix van wat een leerling waard is voor het vak Nederlands. Een ander probleem dat rijst is dat de onderwijsinspectie eist dat het CE-cijfer niet meer dan 0,2 mag afwijken van het SE-cijfer. Het verschil in inhoud tussen SE en CE is echter zo groot, dat het schier onmogelijk is om binnen zo'n kleine marge te blijven. Dit werkt fraude mogelijk ook in de hand.
Close reading
Mijn invulling voor alle schoolexamens ligt besloten in het basisidee dat close reading het grootste fundament vormt voor het vak Nederlands. Een goede neerlandicus leest veel teksten met zijn leerlingen. Bij literaire teksten leer je kinderen dat er een context is (historisch en maatschappelijk) en dat de schrijver een palet aan middelen heeft om een krachtiger boodschap neer te zetten (stijl, beeldspraak, dat soort dingen) en dat in dit alles een ontwikkeling zit; een literair-historische lijn. Met andere woorden, ik lees graag samen met leerlingen een literaire tekst en dan staan we met elkaar stil waar iets moet worden verklaard. Daar doen we gerust een aantal lessen over doen en het resultaat loont echt.
Precies datzelfde geldt ook voor de zakelijke tekst. Ik vind het belangrijk dat een leerling ziet hoe een auteur zijn boodschap beter had kunnen verwoorden door alineaatjes anders in te delen of anderszins een tekst een andere structuur had gegeven. Of dat je leerlingen erop wijst hoe je door een andere woordkeus, of zelfs interpunctie, een sterkere boodschap kunt afgeven. Dat oefen je overigens passief (lezen) én actief (schrijven). Híer ligt de kern van het vak: precies, geïnformeerd en weloverwogen lezen. Bij een mondeling toets je immers ook of een leerling kan motiveren wát die denkt te hebben gelezen in een roman. Daar praat je samen over, niet over jouw interpretatie of die van een dode auteur die niet bij het gesprek is betrokken.
In een tijdperk waarin jonge mensen moeten leren om te gaan met de enorme diarree aan informatie die elke minuut over ons wordt heen gestort, is juist close reading een vaardigheid van doorslaggevend belang. Net zoals culturele bagage om die informatie mee te duiden. Daar moet niet te lichtzinnig over worden gedacht.
Invulling
Voor een examen moet je kunnen leren. Geschiedenis-, economie- en scheikunde-SE's toetsen kleinere brokken stof en bij je centraal schriftelijk moet je ervan getuigen dat je de complete stof beheerst. Bij Nederlands is het net alsof we eerst balbeheersing, dribbelen en penalty's examineren en in uiteindelijk een groot examen pianospelen afnemen. Dat kan dus best veranderen.
Voor het eindexamen lijkt het mij dan ook het verstandigst om uit te gaan van teksten. Daarbij leert de leerling netjes zijn signaalwoorden, begrippen en drogredenen, maar wordt hij ook getoetst op kennis van enige literatuurgeschiedenis. Het examen bestaat dan uit een deeltje taal- en een deeltje letterkunde. Zo kan er ook voor Nederlands worden geleerd en kan het vak gewoon weer netjes serieus genomen worden door onze leerlingen. Over de precieze invulling kunnen we uitvoerig delibereren; de basis ligt voor mij hier.
Mijn (oud-)leerlingen weten dat ik het eindexamentraject begin met de mededeling dat ik hen ga leren om punten te pakken; tekstverklaren doen ze maar op hun vervolgopleiding. Het eindexamen Nederlands bestaat nu uit een tekstverklaring en uit een zogenaamde geleide samenvatting. De moeilijkheid van deze onderdelen zit 'm niet in de teksten op zichzelf en zelfs niet altijd in de vragen erover. Het vervelende is dat het onduidelijk is waarvoor het CITO, de maker, punten toekent en hoeveel.
Vooral open vragen en de samenvatting leiden tot veel discussie. Vakgenootschap Levende Talen houdt elk jaar een groot overleg om vast te stellen waar de marges liggen voor de examinator. Daarmee moet je het dan doen, want naast het correctievoorschrift van het CITO is het Levende Talen-document je enige houvast.
Onduidelijke open vragen werken echter ook een soort fraude in de hand. De laatste vier schooljaren - het huidige incluis - heb ik vel arbeidsuren in de tweede correctie zitten omdat een collega probeert een soepelere manier van corrigeren erdoor te drukken. Strikt genomen is die ruimte er niet, maar in de ruimste zin kan over het nut en invulling én het antwoord op welhaast elke vraag discussie ontstaan. Ergo, je neemt het correctiemodel strikt en je snoeit in de dikwijls ruime puntentoekenning van je collega. Vreselijk vind ik dat eigenlijk.
Maar vreselijk vind ik het ook als collega's zich niet houden aan het systeem. Een collega die zijn leerlingen gemiddeld onrechtmatig - strikt genomen dus - punten toekent, vult deze resultaten ook in Wolf in (het puntenregistratiesysteem). Op die eerste invoer wordt de norm gebaseerd, maar die zou wel eens veel te streng kunnen uitpakken voor zijn examinandi als een tweede corrector zijn werk - strikt genomen dan - goed doet. Om boos van te worden, al weet je niet of je dat moet zijn op de mens of op het systeem.
Voor de leerlingen is het soms helemáál wazig wat er in zo'n examen moet gebeuren. Een persoonlijk voorbeeld: op een of andere middag sta ik geleid samenvatten uit te leggen aan een klas vol slimme, gemotiveerde gymnasiasten. Samen maken we een stuk op het bord en vervolgens leggen we het correctiemodel ernaast. Veel te dikwijls blijkt dat we punten missen die werkelijk vergezocht zijn (ook dit jaar staat er weer een voorbeeld in het Levende Talen-verslag). Onmiddellijk sta ik voor paal, want als ik het al niet zie, hoe moeten zíj daar punten halen? Tja, "CITO-denken is dat...", zeg je maar en daarbij roep je leerlingen erop te berusten dat zij wellicht nooit een tien kunnen halen. Dat is me een partij oneerlijk!
Schoolexamens
Het programma voor toetsing en afsluiting mag een school grotendeels zelf bepalen. Globaal is bepaald dat taal- én letterkunde moeten worden geëxamineerd, maar in welke proporties en zelfs op welke gronden is aan de scholen. Zo is het mogelijk dat een leerling op de ene school een acht haalt als hij zegt dat hij een bepaald boek ontroerend vond en daarbij huilt, op een andere school een cijfer wordt gebaseerd op een bijeengedownload boekendossier en bestaat er zelfs zoiets als onderwijs in 'leesplezier'. Het is goed mogelijk dat een intelligente gymnasiast, tjokvol potentie, zich aanmeldt bij een universitaire studie Nederlands in de volste overtuiging dat bananen een light motief zijn in Max Havelaar; zo'n leerling zat dat op de verkeerde school.
Doordat je literatuur (van oudsher enige culturele bagage) toetst én taalkunde (gewoonlijk woordkennis, stijl, spelling, grammatica en schrijfvaardigheid) toetst, is je SE-cijfer, op een goede school, een mooie mix van wat een leerling waard is voor het vak Nederlands. Een ander probleem dat rijst is dat de onderwijsinspectie eist dat het CE-cijfer niet meer dan 0,2 mag afwijken van het SE-cijfer. Het verschil in inhoud tussen SE en CE is echter zo groot, dat het schier onmogelijk is om binnen zo'n kleine marge te blijven. Dit werkt fraude mogelijk ook in de hand.
Close reading
Mijn invulling voor alle schoolexamens ligt besloten in het basisidee dat close reading het grootste fundament vormt voor het vak Nederlands. Een goede neerlandicus leest veel teksten met zijn leerlingen. Bij literaire teksten leer je kinderen dat er een context is (historisch en maatschappelijk) en dat de schrijver een palet aan middelen heeft om een krachtiger boodschap neer te zetten (stijl, beeldspraak, dat soort dingen) en dat in dit alles een ontwikkeling zit; een literair-historische lijn. Met andere woorden, ik lees graag samen met leerlingen een literaire tekst en dan staan we met elkaar stil waar iets moet worden verklaard. Daar doen we gerust een aantal lessen over doen en het resultaat loont echt.
Precies datzelfde geldt ook voor de zakelijke tekst. Ik vind het belangrijk dat een leerling ziet hoe een auteur zijn boodschap beter had kunnen verwoorden door alineaatjes anders in te delen of anderszins een tekst een andere structuur had gegeven. Of dat je leerlingen erop wijst hoe je door een andere woordkeus, of zelfs interpunctie, een sterkere boodschap kunt afgeven. Dat oefen je overigens passief (lezen) én actief (schrijven). Híer ligt de kern van het vak: precies, geïnformeerd en weloverwogen lezen. Bij een mondeling toets je immers ook of een leerling kan motiveren wát die denkt te hebben gelezen in een roman. Daar praat je samen over, niet over jouw interpretatie of die van een dode auteur die niet bij het gesprek is betrokken.
In een tijdperk waarin jonge mensen moeten leren om te gaan met de enorme diarree aan informatie die elke minuut over ons wordt heen gestort, is juist close reading een vaardigheid van doorslaggevend belang. Net zoals culturele bagage om die informatie mee te duiden. Daar moet niet te lichtzinnig over worden gedacht.
Invulling
Voor een examen moet je kunnen leren. Geschiedenis-, economie- en scheikunde-SE's toetsen kleinere brokken stof en bij je centraal schriftelijk moet je ervan getuigen dat je de complete stof beheerst. Bij Nederlands is het net alsof we eerst balbeheersing, dribbelen en penalty's examineren en in uiteindelijk een groot examen pianospelen afnemen. Dat kan dus best veranderen.
Voor het eindexamen lijkt het mij dan ook het verstandigst om uit te gaan van teksten. Daarbij leert de leerling netjes zijn signaalwoorden, begrippen en drogredenen, maar wordt hij ook getoetst op kennis van enige literatuurgeschiedenis. Het examen bestaat dan uit een deeltje taal- en een deeltje letterkunde. Zo kan er ook voor Nederlands worden geleerd en kan het vak gewoon weer netjes serieus genomen worden door onze leerlingen. Over de precieze invulling kunnen we uitvoerig delibereren; de basis ligt voor mij hier.
zaterdag 18 mei 2013
Van Ti-ta Tovenaar naar Grobbebollen
De sprekers op de SURF Edubloggers Meetup van afgelopen dinsdag hebben me geïnspireerd om een aantal ideeën nog eens goed op te schrijven. Hieronder een kleine overweging die ik - tussen heel veel andere - kreeg. De voornaamste zaken die in mij zijn opgekomen moet ik écht nog nader uitwerken en omzetten in eigen beleid. Hierover in de toekomst meer.
Wel zat ik op een gegeven moment te bedenken hoe mijn colleges historische letterkunde zijn veranderd sinds studenten tablets en laptops meebrengen. Meestal doen we daar natuurlijk aan close reading van oude teksten. Om deze enigszins te kunnen begrijpen, leid ik die nogal eens in met contextuele informatie. Mijn studenten nemen - terecht - geen genoegen ermee als ik zeg dat iets ongeveer in dat en dat jaar was. À la minute schalt het correcte jaartal (meestal met datum) door de ruimte. Met dank aan Wikipedia.
In de foyer van SURFnet hingen grote posters waarop in mooi getekende lemniscaten de resultaten stonden getekend van brainstorms die eerder zijn gehouden met mensen uit het hoger en wetenschappelijk onderwijs. Bij een afbeelding die mij vooral opviel stond: "Ti-ta Tovenaar wordt grobbebol." Allicht ken ik de televisieserie, maar de opmerking op die plek vond ik raadselachtig.
Tabee cognitieve colleges
"Misschien wordt hier de veranderende rol van de docent bedoeld," opperde Maurice van den Akker, teamleider Mobiel bij SURF. De docent die van alwetend verandert in coachend of zoiets. Daar had Maurice wel een punt.
Cognitieve colleges zijn mijns inziens niet meer interessant om te geven. Als docent zie ik het eerder als mijn rol om verbanden en grotere gehelen aan te wijzen, om studenten te inspireren om ook eens iets uit te zoeken over wat een bepaalde filosoof schreef, welke politieke ontwikkelingen er ergens waren en hoe op dit alles in literaire werken wordt gereflecteerd. Dat is een stuk wezenlijker.
Afgelopen woensdag heb ik mijn tweedejaars studenten geprobeerd om de warrige periode tussen 1747 en 1830 enigszins uit te leggen, met name de rol van de Oranjes daarin. Vervolgens wilde ik een paar stukken tekst lezen uit de Janus. Dat ga ik een volgende keer weer anders doen, denk ik nu.
De benodigdheden voor goed onderwijs in dit geval zijn er - meen ik - drie in getal: het loslaten van mijn ego, het aanbieden van een digitale achtervang en systeembeheer bij de student.
Allereerst ben ik degene die het idee moet loslaten dat ik de spil ben waarom de kennisverwerving van de student draait. Ik moet niet meer het gevoel hebben de alwetende leraar te zijn die wel eens eventjes vertelt wat er op literair gebied allemaal is gebeurd in de middeleeuwen en vroegmoderne tijd. Uit eigen ervaring kan ik vertellen dat dit een buitengewoon bevrijdende gedachte is, want ook studenten verwachten niet meer dat je alwetend bent. Zo kun je fijn samen gaan zoeken naar antwoorden en gaande de weg academische vaardigheden met hen oefenen. Daar hebben we allemaal veel meer aan.
Belangrijk is wel een site die studenten een portaal biedt waarvan uit de weg gevonden kan worden naar de benodigde achtergrondinfo. Op die site bied ik in dit geval een tijdbalk aan en verwijzingen naar relevante en verantwoorde artikelen. Dit alles bouw ik op een stam die ik gemakshalve een canon van werken ben gaan noemen. Niet als keurslijf - bah!-, maar als uitgangspunt.
De student maakt zelf, naar rato, eigen inzicht en vermogen, een naslagwerk waar de cognitieve data wordt verwerkt. Vooral het maken van een tijdbalk blijft een aanrader en daarvoor geef ik dus een aanzet. Het naslagwerk mag de student ook ter tentamen meenemen, want ik geef de student toch weer allerlei teksten waarvan hij - hoop ik - nog nooit heeft gehoord.
De colleges zijn dan de plek waar het inzicht kan voortschrijden, waar vragen kunnen worden gesteld en waar geïnterpreteerd kan worden. Ook voor mij, want uiteindelijk probeer ik ook maar wat; al mag ik aannemen dat het ook bij deze grobbebol altijd blijft gaan om een educated guess...
Wel zat ik op een gegeven moment te bedenken hoe mijn colleges historische letterkunde zijn veranderd sinds studenten tablets en laptops meebrengen. Meestal doen we daar natuurlijk aan close reading van oude teksten. Om deze enigszins te kunnen begrijpen, leid ik die nogal eens in met contextuele informatie. Mijn studenten nemen - terecht - geen genoegen ermee als ik zeg dat iets ongeveer in dat en dat jaar was. À la minute schalt het correcte jaartal (meestal met datum) door de ruimte. Met dank aan Wikipedia.
In de foyer van SURFnet hingen grote posters waarop in mooi getekende lemniscaten de resultaten stonden getekend van brainstorms die eerder zijn gehouden met mensen uit het hoger en wetenschappelijk onderwijs. Bij een afbeelding die mij vooral opviel stond: "Ti-ta Tovenaar wordt grobbebol." Allicht ken ik de televisieserie, maar de opmerking op die plek vond ik raadselachtig.
Tabee cognitieve colleges
"Misschien wordt hier de veranderende rol van de docent bedoeld," opperde Maurice van den Akker, teamleider Mobiel bij SURF. De docent die van alwetend verandert in coachend of zoiets. Daar had Maurice wel een punt.
Cognitieve colleges zijn mijns inziens niet meer interessant om te geven. Als docent zie ik het eerder als mijn rol om verbanden en grotere gehelen aan te wijzen, om studenten te inspireren om ook eens iets uit te zoeken over wat een bepaalde filosoof schreef, welke politieke ontwikkelingen er ergens waren en hoe op dit alles in literaire werken wordt gereflecteerd. Dat is een stuk wezenlijker.
Afgelopen woensdag heb ik mijn tweedejaars studenten geprobeerd om de warrige periode tussen 1747 en 1830 enigszins uit te leggen, met name de rol van de Oranjes daarin. Vervolgens wilde ik een paar stukken tekst lezen uit de Janus. Dat ga ik een volgende keer weer anders doen, denk ik nu.
De benodigdheden voor goed onderwijs in dit geval zijn er - meen ik - drie in getal: het loslaten van mijn ego, het aanbieden van een digitale achtervang en systeembeheer bij de student.
Allereerst ben ik degene die het idee moet loslaten dat ik de spil ben waarom de kennisverwerving van de student draait. Ik moet niet meer het gevoel hebben de alwetende leraar te zijn die wel eens eventjes vertelt wat er op literair gebied allemaal is gebeurd in de middeleeuwen en vroegmoderne tijd. Uit eigen ervaring kan ik vertellen dat dit een buitengewoon bevrijdende gedachte is, want ook studenten verwachten niet meer dat je alwetend bent. Zo kun je fijn samen gaan zoeken naar antwoorden en gaande de weg academische vaardigheden met hen oefenen. Daar hebben we allemaal veel meer aan.
Belangrijk is wel een site die studenten een portaal biedt waarvan uit de weg gevonden kan worden naar de benodigde achtergrondinfo. Op die site bied ik in dit geval een tijdbalk aan en verwijzingen naar relevante en verantwoorde artikelen. Dit alles bouw ik op een stam die ik gemakshalve een canon van werken ben gaan noemen. Niet als keurslijf - bah!-, maar als uitgangspunt.
De student maakt zelf, naar rato, eigen inzicht en vermogen, een naslagwerk waar de cognitieve data wordt verwerkt. Vooral het maken van een tijdbalk blijft een aanrader en daarvoor geef ik dus een aanzet. Het naslagwerk mag de student ook ter tentamen meenemen, want ik geef de student toch weer allerlei teksten waarvan hij - hoop ik - nog nooit heeft gehoord.
De colleges zijn dan de plek waar het inzicht kan voortschrijden, waar vragen kunnen worden gesteld en waar geïnterpreteerd kan worden. Ook voor mij, want uiteindelijk probeer ik ook maar wat; al mag ik aannemen dat het ook bij deze grobbebol altijd blijft gaan om een educated guess...
maandag 22 april 2013
Ewbank: schrijf een lied over cyberpesten!
Op een dag dat een Leidse scholier de gemiddelde internetgebruiker leert wat 4Chan is, Bram Moszkowicz een bedroevende dag heeft, ijlt ook het koningslied-gebeuren na. Die discussie gaat wat mij betreft ook helemaal niet meer over de kwaliteit van dat lied; het gaat mij veeleer om allerlei vreselijke verwensingen die componist John Ewbank naar zijn hoofd geslingerd heeft gekregen. Hopelijk tonen die niet aan dat de gemiddelde gebruiker van social media ongeneeslijk dom is, maar het geeft wel te denken. Het jegens Ewbank tentoongespreide gedrag is natuurlijk alleszins dom.
De affaire is een verdrietige, vergrote versie van wat er zomaar kan gebeuren op social media. Het is immers véél te gemakkelijk om met enkele drukken op de knop iemand de meest ellendige verwensingen toe te sturen. Je vraagt je hier af of de meeste mensen twintig jaar geleden ook de moeite hadden genomen om een boze brief te sturen. Dat kost toch heel wat meer moeite.
Ewbank moet en mag daar gewoon bovenstaan. Bovendien: hij
hoeft zijn lied helemaal niet terug te trekken! Hij moet gewoon voor het koningslied gaan staan dat hij heeft afgeleverd met alle andere BN'ers. Natúúrlijk! Hij heeft zoveel liedjes geschreven die zoveel mensen mooi vinden en bovendien begeef je je nu vooral op het gebied van smaak. Daarover valt immers niet te twisten. Gelukkig staat het NPO ook achter hem. Dat is netjes en dat hoort zo.
En: hoe trek je een liedje terug? Ik heb het nu nog in mijn hoofd. Geen idee wat je daaraan kunt doen.
Sterker nog, zijn koningslied voldoet aan alle hierboven gestelde voorwaarden. Bedenkelijke tekst (ook een social media-product overigens): check. Tekst waarin een Oranje wordt opgehemeld en als 'samenbindende factor' wordt opgesteld: check. Zelfs het acrostichon is helemaal teruggebracht tot de 'W van Willem'. Niets meer aan doen!
Om bovendien een goede bundel samen te stellen - zoals de boekjes die ik in mijn vorige schrijfsel aanhaal - is het zelfs alleen maar goed dat de Bauers en Kroesen zich in het feestgedruis mengen.
Maar ja, het was al duidelijk in de achttiende eeuw: als je op nationaal niveau ook maar íets doet omtrent een Oranje, dan speel je met krachten die onbeheersbaar zijn. Dat blijkt ook nu.
Cyberpesten is een vreselijk fenomeen. Het is schrikbarend hoe snel en goed je in beeld krijgt tegenwoordig hoeveel wind een hoge boom kan vangen. Ewbank moet dáár gewoon boven staan. Ook als ik persoonlijk niet mooi vind wat hij brengt; de mens val ik niet aan.
"Paraplu in een zeikregen." Dat vond ik een hele goede vondst. Misschien kan John Ewbank zijn recente ervaringen met cyberpesten verwerken in een mooi bluesnummer dat we dan meteen in het onderwijs kunnen inzetten!
donderdag 18 april 2013
Koningslied is uiteindelijk prima
Het nieuwe Oranje liedeboek (exemplaar KB) |
Op het oog lijkt het alsof een lied dat is gemaakt voor één of ander lid van de Oranje-familie (van oudsher een stadhouder en na Lodewijk-Napoleon dus koning) in elk geval drie kenmerken bevat: het is een contrafact, het hele geslacht vanaf Willem de Zwijger dient te worden aangeprezen en bij voorkeur is er sprake van een acrostichon. Als je dit weet, dan flans je zo'n lied met enige snelheid in elkaar.
Contrafact
Onze voorouders hebben de gewoonte gehad om nieuwe teksten te rijmen op al bestaande melodieën. Op die manier was het immers mogelijk om enig succes te hebben met een lied; want men wist al hoe het gezongen moest worden. Er was natuurlijk nog geen radio om met een enorme snelheid nieuwe melodietjes onder de mensen te brengen. Zo'n lied wat is gedicht op een melodie die al bij een ander lied hoort noemen we een contrafact.
Als je een bundel met voor een Oranje geschreven liedjes ter hand neemt, zoals Het nieuwe Oranje liedeboek (uit 1767, te vinden in de Koninklijke Bibliotheek Den Haag en de Universiteitsbibliotheek Leiden), De opperadmiraal van Holland (1775, zowel in de KB als de UB Leiden) of de Oranje-krans (1788, Universiteitsbibliotheek Amsterdam), weet je dat je te maken hebt met documenten uit de buitengewoon roerige tijden waarin patriotten en orangisten lijnrecht tegenover elkaar stonden. Desondanks is duidelijk dat de lezer van zo'n bundel in elk geval werd geacht het Wilhelmus te kennen, want op die melodie werd het vaakst een contrafact gemaakt.
Zo luidt het eerste couplet van het eerste lied in Het nieuwe Oranje liedeboek op stadhouder Willem V als volgt:
Komt Jonge en gy ouwen /
En zingt met hert en Mond /
Wilhelmus van Nassouwe /
En vierd op goede grond /
Prins Willems dag verheeven /
Van tweemael negen Jaer /
Godt heeft hem ons gegeeven /
Wat is 't een blyde maer.
Leve de Oranjes!
Deze 'blyde maer' (boodschap) is dat de toenmalige prins van Oranje op 8 maart 1766 tot stadhouder werd benoemd en daarbij admiraal van de vloot en kapitein-generaal van de landmacht. Er is geen twijfel mogelijk; de Oranjes zijn door God aan ons vaderland geschonken en daarom zijn wij uitverkoren. Een bedenkelijke kant aan het erfelijke stadhouderschap zie je ook meteen: wij verwachten dat een Oranje zijn leven voor ons geeft. Dat lees je allemaal iets verderop in de bundel ook in het derde lied, overigens gezongen op O Holland schoon.
O Holland schoon leef lang in vree /
Met uwen Prins verheven /
Den Hemel zy hem altyd mee /
En spaer hem lang in 't leven /
Geteeld uit 't Edel Huys Nassouw /
Die voor ons Nederland getrouw /
Moet lyf en leven wagen ;
Men zal Oranje dragen.
Acrostichon
Natuurlijk is het Wilhelmus zelf de belangrijkste van alle Oranjeliederen. Het oorspronkelijk vlot gezongen stijdlied heeft een bijzonder boeiende geschiedenis op zichzelf. Een voornaam kenmerk van deze tekst is, zoals bekend, dat alle eerste letters van de coupletten samen het acrostichon WILLEM VAN NASSOV vormen (waarbij je de laatste letter als een U dient te lezen). In Oranjeboekjes kom je nogal eens een tekst tegen waar de dienstdoende dichter zich te buiten gaat aan deze manier van werken. Een echte Oranjefan kent blijkbaar immers niet alleen allerhande liederen, maar hij kan ook gedichten reciteren.
In de Oranjekrans vind je enkele fraaie voorbeelden onder 'Eenige Oranje spreuken'. Je ziet dat er geen twijfel bestaat bij de dichter dat een Oranje meer is dan een stadhouder; hij is een vorst. Aan het einde van de achttiende eeuw zie je al langzaam een soort opmaat naar het koningschap verschijnen in teksten als hieronder. Let dus ook op de beginletters van elke regel, die de drukker een kwartslag heeft gedraaid.
Of anders voor zes regels
W ees lang, ô dierbre Vorst!
D oorluchtig hooggebooren!
V an wien men zeggen dorst,
Y a, dat uw Eer bemorst,
F luks is ons Land verlooren,
D en Hemel Koning die houd over u de wagt
E euw in, Eeuw uit, tot aan uw laatste Na-geslagt.
Of anders, van agt regels.
P ast het nu geen Eereboogen,
V oor ons Ovrigheid hun oogen,
O p te stellen, vol cieraad,
R oepende met bly gelaat,
A l gelyk, Oranje boven!
N ooit mag zyne naam verdooven,
J a, God geeft hem wys beleid,
E n zyn Nageslagt altyd.
Of anders.
W aar zal ik myne vreugt mee toonen,
I k vlegt tot Nassau's Eer deez' kroonen,
L eef lang, ô Willem, Neêrlands lust!
L eef tot Gods Eer, wiens zegen rust,
E euw in, Eeuw uit, op uw geslagt,
M et ondersteuning zyner kragt,
D ie u als middel komt gebruiken,
E n zo onz' Vyands magt doet snuiken,
V oorwaar, God heeft ons bygestaan,
E n aan ons Land wat groots gedaan,
Y a, daar ons Kerk en Staatbouw schud',
F luks zend de Heer ons tot een stut,
D ie trouwe Vorst, Prins van Oranje!
E en Zaad, die ons verlost' van Spanje.
Het moge dus volkomen duidelijk zijn: de familie van Oranje is van koninklijke komaf, want Willem III had zich verbonden aan het Engelse koningshuis. Dat betekent dat we zonder bang te zijn kunnen vertrouwen op het ganse geslacht, ook in de toekomst. Immers, roemruchte voorouder Willem de Zwijger heeft ons ooit eens van Spanje verlost, dus als we een Oranje hadden opgesteld in het nationale voetbalelftal van 2010, dan hadden we de wereldbeker ook nog gewonnen, of zoiets.
Hatseflats
Kortom, als we gewoon het Wilhelmus als contrafact pakken, de hele koninklijke familie roemen (verdere inspiratie dus niet nodig) en gewoon Willem-Alexander als acrostichon gebruiken dan hebben we in een handomdraai een koningslied geschreven. Al te verheven ingewikkeld hoeft de tekst niet te zijn (voor de X bedenken we ook wel iets). We hebben dus helemaal geen Ewbank-melodietje nodig, geen website en geen naar alle hoeken uitvliegende keuze van onderwerp.
Dan kun je nog wel klagen over de naar aandacht hunkerende artiesten die willen meezingen, maar dat moet je hen niet kwalijk nemen; dat is inherent aan hun werk. Intellectueel en ethisch is er geen enkele gezonde reden te bedenken om iemand door erfopvolging tot staatshoofd te benoemen, maar ook daarover moeten we niet zeuren; het voortbestaan van het koningschap is inmiddels een democratisch besluit. Bovendien hebben we geluk dat ook de huidige Oranje een intelligent en integer mens lijkt te zijn. Nee, misschien moeten we niet te moeilijk doen over dit alles, vlug naar een of andere drogisterij rennen om wat oranje prut te kopen en met onze ogen dicht, héél hard zingen. Het gaat nu alleen maar om de 'samenbindende functie'!
Ik heb al wel een idee voor het lied. Het begint met een W en het heeft vijftien coupletten.
Ik heb al wel een idee voor het lied. Het begint met een W en het heeft vijftien coupletten.
P.S. Het bundeltje De opperadmiraal van Holland moet je - verwacht ik - vooral zien in het licht van de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog en de onlusten tussen het Verenigd Koninkrijk en de Republiek der Nederlanden die uiteindelijk leiden tot de Vierde Engelse Oorlog; in deze voorvaderlandse propaganda worden de Engelsen als onbetrouwbaar, heers- en krijgszuchtig neergezet. Maar dat terzijde.
P.P.S. De drie van het jaartal op het voorblad van Het nieuwe Oranje liedeboek is er met de hand, foutief opgeschreven. In het boek staan liederen die slaan op verschillende gebeurtenissen in 1766. Het boekje moet dus in dat jaar of erna gedateerd worden.
P.P.S. De drie van het jaartal op het voorblad van Het nieuwe Oranje liedeboek is er met de hand, foutief opgeschreven. In het boek staan liederen die slaan op verschillende gebeurtenissen in 1766. Het boekje moet dus in dat jaar of erna gedateerd worden.
vrijdag 15 maart 2013
Over of het mogelijk is om zindelijk te 'liken'
Facebook kan handig zijn, Facebook kan aangenaam zijn en Facebook kan een aardig hulpmiddel zijn om enigszins bij te houden waarmee allerlei mensen die je omringen zich mee bezig houden. Het komt vaak voor dat je mensen enige tijd niet hebt gesproken, maar dat je dankzij Facebook toch meteen een onderwerp van gesprek weet in de eerste minuten. Het heet een normaal verschijnsel te zijn dat je niet altijd meteen weet waarover je moet praten met iemand en voor mensen die van iets dergelijks last hebben kan een medium als Twitter en Facebook een handig hulpmiddel zijn.
Ik denk dat de 'Like'-knop een geweldige uitvinding is. Met één druk op die knop kun je een zender laten zien dat je zijn boodschap hebt gelezen en dat het goed is voor jou zo. In de geweldige diarree aan informatie die je te verstouwen krijgt, is zo'n knop een geweldige tijdsbesparing. Als je denkt in e-mailtermen, dan schiet je ook onmiddellijk te binnen hoe afschuwelijk veel berichten je mailbox opvullen met slechts enkele woorden als: "Ja, oké." Dat is een soort spam. Een like-knop zou handig zijn in mijn mailverkeer.
Hoe dan ook, soms weet ik niet wat ik aanmoet met een bepaald Facebook-bericht. Dat ligt in de aard van het bericht, dus meestal ook aan die van de zender ervan. Het gevoel van onzekerheid laat zich ook gemakkelijk uitdrukken: ik voel me betrokken bij de zender en de boodschap, maar ik durf niet te 'liken'. In alle gevallen wil ik wel iets doen, maar ik weet niet wat dan wél. Wat is zindelijk 'liken'? Ik zal eens wat voorbeelden opdiepen uit eigen ervaring.
Rouwberichten
Verschillende keren per jaar ontvang ik berichten waarin iemand iets heeft opgeschreven als: "Rust zacht, lieve opa.", of: "Het is al weer twee jaar geleden, lieve [naam]. Ik mis je." Laat ik voorop stellen dat ik enorm meevoel met de persoon in kwestie. Het is vreselijk om geliefden te moeten missen. Helaas kan ik daarvan meepraten en bovendien denk ik dat elke weldenkende en -voelende persoon het hierover met me eens is. Maar, wat moet ik dan met zo'n bericht?
Op like drukken vind ik dan niet kies. Reageren vind ik eigenlijk ook niet zo fijn. Zo'n commentaarregeltje onder de boodschap met "Sterkte, lieve meid." of zoiets vind ik onaangenaam en afstandelijk. Bovendien, ik voel soms zelfs dat mij een soort emotioneel voyeurisme wordt opgedrongen en door te reageren getuig ik er een soort van schuldig te zijn ook. Dat zelfde gevoel heb ik ook bij rouwregisters op internet; ik kan er gewoon nooit iets op typen. Er zijn allerlei mensen die dat wel kunnen en misschien hebben we met z'n allen wel minder schroom om publiekelijk te rouwen op zo'n manier of op een stadiontribune; ik heb geen idee. Noem me ouderwets, maar ik stuur, indien mogelijk, liever een handgeschreven kaartje of een brief. Dat vind ik persoonlijker ook.
In enkele voorkomende gevallen heb ik maar een compromis bedacht: ik heb een privébericht gestuurd via Facebook om te laten zien dat ik erg aan de zender van het bericht denk. Dan heb ik niet iets stoms gedaan als liken of publiekelijk reageren, maar toch heb ik het gevoel iets te hebben gedaan. Als iemand Facebook een prettige plek vindt om te rouwen of om aandacht te vragen voor zijn verdriet, dan wil ik niet te beroerd zijn om via dit medium te reageren. Als de persoon in kwestie dichterbij me staat, dan schrijf ik een brief. In de regel heb ik dan ook het huisadres wel. Maar goed, noem mijn dichtbije vrienden ouderwets, ik heb hen een dergelijk bericht nog niet via Facebook zien versturen.
Hoe dan ook, lastig vind ik het. Het gaat hier immers om menselijk leed. Betrokkenen mogen me altijd benaderen voor troost, maar die bied ik het allerliefste niet via een digitale weg en zeker niet via een virtuele knop waaruit zou blijken dat ik het geuite leed nog leuk zou vinden ook.
Ziekenhuisberichten
Als je ligt te herstellen van een operatieve ingreep lijkt het me bijzonder prettig om met een computertje op je buik te trachten de vaart der volkeren bij te houden. Desondanks zie ik - helaas voor de zenders! - nogal eens Frankenstein-achtige operatiewonden de revue passeren met oprecht - en terecht - FML-achtig commentaar van de ongelukkige patiënt zelf. Leuk vind ik dat niet voor de betrokkene, want behalve dat mij zoiets sowieso niet leuk lijkt, is de zender gewoonlijk iemand die ik graag mag. De like-knop is hier ineens ook geen handige uitvinding meer, een mogelijke 'rot-voor-je-knop' kan ook sarcastisch opgevat worden en een 'unlike-knop' allicht zelfs helemaal verkeerd.
Dan toch maar weer een persoonlijk bericht sturen dat niet op de tijdbalk voor de gehele mensheid, of een afvaardiging, is te lezen. Misschien ontstaat er zo nog een nuttige chat met de zich vervelende patiënt. Het fijne van de manier waarop Facebook zo'n chat aanbiedt betekent dat je ook later kunt reageren op een bericht. Dat kan voor allebei even prettig zijn; een gemiddelde mens ligt niet voor zijn plezier in een ziekenhuis.
Compromitterende foto's
Een totaal andere categorie berichten neemt de meeste ruimte in op mijn alledaagse Facebook-overzicht. Er gaat geen dag van de week voorbij, zonder dat ik foto's gepost zie worden waar mensen zichzelf ernstig tekort doen. Vooral tegen het weekend zie ik allerlei plaatjes waarop diverse lieden uit mijn persoonlijke collectie 'vrienden' zich openlijk te goed doen aan alcoholische versnaperingen, diep in hun keelholte laten kijken of andere gedragingen laten zien waarmee een gemiddelde baas een ontslagprocedure zou kunnen opstarten. Ik vind dat nogal eens niet leuk om te zien ook.
Het is echt niet zo dat ik niet iedereen zijn pleziertje gun. Integendeel, iedereen moet maar doen wat die niet laten kan. Wel vraag ik me regelmatig af waarom ik deelgenoot moet worden van eenieders activiteiten in disco's, feesttenten of obscure zuipgewelven. Ik ben niet snel geschokt, maar ik vraag me wel altijd het nut af van een getoond overbelicht gelaat met rode koontjes waarop zonder enige moeite af te lezen is dat de wijsheid zich al rijkelijk in de kan bevindt. Vooral bij een onderwijs- of wetenschapscollega begrijp ik werkelijk niet wat de als zodanig gefotografeerde verwacht van de publicatie van zo'n kiekje.
Moet ik dan belerend gaan zitten doen? Dat vind ik niet mijn taak. Overigens, verkapt doe ik dat hier nu eigenlijk toch. Zo'n foto van mijzelf zou ik niet op internet willen hebben. Niet omdat ik mij druk maak over wat andere mensen van mij vinden, maar vooral omdat ik het überhaupt nogal ellendig zou vinden als men mij fotografeert als ik mij niet bepaald zou gedragen als een asceet. Laat staan dat ik er aardigheid in zou hebben als ik de volgende ochtend zou ontdekken dat een dergelijk beeld van mij online zou staan met al tientallen likes eronder. Dat zou nogal een Facebook-kater zijn.
Dus ofschoon Facebook een geweldige aanvulling is op het dagelijkse leven en de like-knop een schitterende aanvulling is, heb ik niet het gevoel dat het altijd een uitkomst is deze aan te klikken. Ik wil niemand ervan weerhouden om wat dan ook te posten, maar ik weet zelf nogal eens niet wat ik met dingen moet. Sommige berichten zijn niet geschikt voor zo'n knop, noch voor commentaar eronder. Dat gevoel zal ik ook wel blijven houden en per geval moet ik maar zien óf ik er iets mee moet en, zo ja, wat. Misschien is zindelijk liken meestal gewoon níet liken en doen wat je hart je ingeeft...
Ik denk dat de 'Like'-knop een geweldige uitvinding is. Met één druk op die knop kun je een zender laten zien dat je zijn boodschap hebt gelezen en dat het goed is voor jou zo. In de geweldige diarree aan informatie die je te verstouwen krijgt, is zo'n knop een geweldige tijdsbesparing. Als je denkt in e-mailtermen, dan schiet je ook onmiddellijk te binnen hoe afschuwelijk veel berichten je mailbox opvullen met slechts enkele woorden als: "Ja, oké." Dat is een soort spam. Een like-knop zou handig zijn in mijn mailverkeer.
Hoe dan ook, soms weet ik niet wat ik aanmoet met een bepaald Facebook-bericht. Dat ligt in de aard van het bericht, dus meestal ook aan die van de zender ervan. Het gevoel van onzekerheid laat zich ook gemakkelijk uitdrukken: ik voel me betrokken bij de zender en de boodschap, maar ik durf niet te 'liken'. In alle gevallen wil ik wel iets doen, maar ik weet niet wat dan wél. Wat is zindelijk 'liken'? Ik zal eens wat voorbeelden opdiepen uit eigen ervaring.
Rouwberichten
Verschillende keren per jaar ontvang ik berichten waarin iemand iets heeft opgeschreven als: "Rust zacht, lieve opa.", of: "Het is al weer twee jaar geleden, lieve [naam]. Ik mis je." Laat ik voorop stellen dat ik enorm meevoel met de persoon in kwestie. Het is vreselijk om geliefden te moeten missen. Helaas kan ik daarvan meepraten en bovendien denk ik dat elke weldenkende en -voelende persoon het hierover met me eens is. Maar, wat moet ik dan met zo'n bericht?
Op like drukken vind ik dan niet kies. Reageren vind ik eigenlijk ook niet zo fijn. Zo'n commentaarregeltje onder de boodschap met "Sterkte, lieve meid." of zoiets vind ik onaangenaam en afstandelijk. Bovendien, ik voel soms zelfs dat mij een soort emotioneel voyeurisme wordt opgedrongen en door te reageren getuig ik er een soort van schuldig te zijn ook. Dat zelfde gevoel heb ik ook bij rouwregisters op internet; ik kan er gewoon nooit iets op typen. Er zijn allerlei mensen die dat wel kunnen en misschien hebben we met z'n allen wel minder schroom om publiekelijk te rouwen op zo'n manier of op een stadiontribune; ik heb geen idee. Noem me ouderwets, maar ik stuur, indien mogelijk, liever een handgeschreven kaartje of een brief. Dat vind ik persoonlijker ook.
In enkele voorkomende gevallen heb ik maar een compromis bedacht: ik heb een privébericht gestuurd via Facebook om te laten zien dat ik erg aan de zender van het bericht denk. Dan heb ik niet iets stoms gedaan als liken of publiekelijk reageren, maar toch heb ik het gevoel iets te hebben gedaan. Als iemand Facebook een prettige plek vindt om te rouwen of om aandacht te vragen voor zijn verdriet, dan wil ik niet te beroerd zijn om via dit medium te reageren. Als de persoon in kwestie dichterbij me staat, dan schrijf ik een brief. In de regel heb ik dan ook het huisadres wel. Maar goed, noem mijn dichtbije vrienden ouderwets, ik heb hen een dergelijk bericht nog niet via Facebook zien versturen.
Hoe dan ook, lastig vind ik het. Het gaat hier immers om menselijk leed. Betrokkenen mogen me altijd benaderen voor troost, maar die bied ik het allerliefste niet via een digitale weg en zeker niet via een virtuele knop waaruit zou blijken dat ik het geuite leed nog leuk zou vinden ook.
Ziekenhuisberichten
Als je ligt te herstellen van een operatieve ingreep lijkt het me bijzonder prettig om met een computertje op je buik te trachten de vaart der volkeren bij te houden. Desondanks zie ik - helaas voor de zenders! - nogal eens Frankenstein-achtige operatiewonden de revue passeren met oprecht - en terecht - FML-achtig commentaar van de ongelukkige patiënt zelf. Leuk vind ik dat niet voor de betrokkene, want behalve dat mij zoiets sowieso niet leuk lijkt, is de zender gewoonlijk iemand die ik graag mag. De like-knop is hier ineens ook geen handige uitvinding meer, een mogelijke 'rot-voor-je-knop' kan ook sarcastisch opgevat worden en een 'unlike-knop' allicht zelfs helemaal verkeerd.
Dan toch maar weer een persoonlijk bericht sturen dat niet op de tijdbalk voor de gehele mensheid, of een afvaardiging, is te lezen. Misschien ontstaat er zo nog een nuttige chat met de zich vervelende patiënt. Het fijne van de manier waarop Facebook zo'n chat aanbiedt betekent dat je ook later kunt reageren op een bericht. Dat kan voor allebei even prettig zijn; een gemiddelde mens ligt niet voor zijn plezier in een ziekenhuis.
Compromitterende foto's
Een totaal andere categorie berichten neemt de meeste ruimte in op mijn alledaagse Facebook-overzicht. Er gaat geen dag van de week voorbij, zonder dat ik foto's gepost zie worden waar mensen zichzelf ernstig tekort doen. Vooral tegen het weekend zie ik allerlei plaatjes waarop diverse lieden uit mijn persoonlijke collectie 'vrienden' zich openlijk te goed doen aan alcoholische versnaperingen, diep in hun keelholte laten kijken of andere gedragingen laten zien waarmee een gemiddelde baas een ontslagprocedure zou kunnen opstarten. Ik vind dat nogal eens niet leuk om te zien ook.
Het is echt niet zo dat ik niet iedereen zijn pleziertje gun. Integendeel, iedereen moet maar doen wat die niet laten kan. Wel vraag ik me regelmatig af waarom ik deelgenoot moet worden van eenieders activiteiten in disco's, feesttenten of obscure zuipgewelven. Ik ben niet snel geschokt, maar ik vraag me wel altijd het nut af van een getoond overbelicht gelaat met rode koontjes waarop zonder enige moeite af te lezen is dat de wijsheid zich al rijkelijk in de kan bevindt. Vooral bij een onderwijs- of wetenschapscollega begrijp ik werkelijk niet wat de als zodanig gefotografeerde verwacht van de publicatie van zo'n kiekje.
Moet ik dan belerend gaan zitten doen? Dat vind ik niet mijn taak. Overigens, verkapt doe ik dat hier nu eigenlijk toch. Zo'n foto van mijzelf zou ik niet op internet willen hebben. Niet omdat ik mij druk maak over wat andere mensen van mij vinden, maar vooral omdat ik het überhaupt nogal ellendig zou vinden als men mij fotografeert als ik mij niet bepaald zou gedragen als een asceet. Laat staan dat ik er aardigheid in zou hebben als ik de volgende ochtend zou ontdekken dat een dergelijk beeld van mij online zou staan met al tientallen likes eronder. Dat zou nogal een Facebook-kater zijn.
Dus ofschoon Facebook een geweldige aanvulling is op het dagelijkse leven en de like-knop een schitterende aanvulling is, heb ik niet het gevoel dat het altijd een uitkomst is deze aan te klikken. Ik wil niemand ervan weerhouden om wat dan ook te posten, maar ik weet zelf nogal eens niet wat ik met dingen moet. Sommige berichten zijn niet geschikt voor zo'n knop, noch voor commentaar eronder. Dat gevoel zal ik ook wel blijven houden en per geval moet ik maar zien óf ik er iets mee moet en, zo ja, wat. Misschien is zindelijk liken meestal gewoon níet liken en doen wat je hart je ingeeft...
dinsdag 8 januari 2013
Universitaire verkleutering is geen oplossing
Met trots presenteert de Erasmus Universiteit het feit dat de studenten aldaar toch zo goed en binnen de studietijd presteren. De reden die de Rotterdamse alma mater daarvoor geeft is dat de mensen die daar studeren worden onderworpen aan een 'schoolse aanpak'. Dat betekent dat docenten bij het aan hen toevertrouwde volk vaker toetsen en dergeljike huiswerkcontroles moeten opleggen. Mijns inziens is deze verkleutering het laatste waaraan we moeten beginnen, met name op een universiteit.
Natuurlijk snap ik heel goed dat een universiteit probeert zijn studenten binnen de opleiding te houden na decennia vol overheidsmaatregelen met alleen maar kwantitatieve normen aan het einde van het universitaire traject. Het lijkt er immers jarenlang meer en meer op dat de hoogste intellectuele opleidingen hun studenten moeten opleiden voor de economie in plaats van voor onze maatschappij. Omdat een student bovendien ook nog eens hel en verdoemenis boven het hoofd hangt als hij (of zij) de bul niet binnen vier jaar haalt, mag hij niet de geringste twijfel hebben of een opleiding wel bij hem past en wordt het hem bovendien ontmoedigd om zich met andere zaken bezig te houden dan het vergaren van studiepunten.
Ik denk dat elke leerkracht, docent of manager moet willen dat mensen zichzelf zo goed mogelijk ontwikkelen naar voorkeur, talent en vermogen. Volgens de beroemde piramide van Maslow (ja, daar is-ie weer) is zelfontplooiing de hoogste behoefte van de mens. Meteen daaronder heeft deze Amerikaanse psycholoog de sleutel vermeld: erkenning. Pas als een mens het gevoel krijgt dat hij mag zijn wie hij is, zal het de behoefte krijgen om het beste uit zichzelf te halen; onwrikbare logica.
Erkenning kun je volgens mij opdelen in gradaties, waarbij het wortel-en-stokmodel ergens onderin bungelt en bovenin het geven van verantwoordelijkheid en ruimte staat. Juist dat is wat een universiteit hoort te doen: een student moet niet willen werken om een straf te ontlopen, om een compliment te krijgen of voor een stickertje van de juf. Nee, een student moet doen wat hij verstandig acht en een docent kan hierbij hooguit fungeren als betrokken spiegel. Je bent pas echt volwassen als je volledig verantwoording neemt voor je doen en laten.
Erkenning zit hem niet in het feit dat jongeren steeds vroeger een beslissing moeten nemen over welke opleiding er gevolgd moet worden. Op 4 vwo moeten leerlingen zich al afvragen hoe min of meer de rest van het leven ingevuld wordt en als je op het havo of het vmbo zit, dan moet je dat haast nog eerder. Met grote regelmaat zie ik twintigers aan me voorbijtrekken die de schijn ophouden precies te weten waarmee ze bezig zijn, maar die je à la minute tot huilen kunt krijgen als je ze enkele rake vragen stelt. Dat vind ik schrijnend en onrechtvaardig. Een langere studieduur kóst geen geld, maar is in de meeste gevallen een investering. Zelfstandigheid creëer je niet door een galg of een hakblok op te stellen langs de route.
Ik meen dat het Amos Oz was die ooit zei dat de Westerse mens in toenemende mate aan het verkindsen is; hij zou zich alleen maar druk maken om gadgets en speeltjes. Als we beginnen om zelfs universitaire studenten af te leren om volwassen te worden, dan zal dat geen vrolijke bijdrage zijn aan die maatschappelijke ontwikkeling. Alleen een overheid die écht fundamenteel wil investeren in onderwijs, en dus in zelfontplooiing, kan het tientallen jaren lange verkeerd voortkruipende tij keren.
Natuurlijk snap ik heel goed dat een universiteit probeert zijn studenten binnen de opleiding te houden na decennia vol overheidsmaatregelen met alleen maar kwantitatieve normen aan het einde van het universitaire traject. Het lijkt er immers jarenlang meer en meer op dat de hoogste intellectuele opleidingen hun studenten moeten opleiden voor de economie in plaats van voor onze maatschappij. Omdat een student bovendien ook nog eens hel en verdoemenis boven het hoofd hangt als hij (of zij) de bul niet binnen vier jaar haalt, mag hij niet de geringste twijfel hebben of een opleiding wel bij hem past en wordt het hem bovendien ontmoedigd om zich met andere zaken bezig te houden dan het vergaren van studiepunten.
Ik denk dat elke leerkracht, docent of manager moet willen dat mensen zichzelf zo goed mogelijk ontwikkelen naar voorkeur, talent en vermogen. Volgens de beroemde piramide van Maslow (ja, daar is-ie weer) is zelfontplooiing de hoogste behoefte van de mens. Meteen daaronder heeft deze Amerikaanse psycholoog de sleutel vermeld: erkenning. Pas als een mens het gevoel krijgt dat hij mag zijn wie hij is, zal het de behoefte krijgen om het beste uit zichzelf te halen; onwrikbare logica.
Erkenning kun je volgens mij opdelen in gradaties, waarbij het wortel-en-stokmodel ergens onderin bungelt en bovenin het geven van verantwoordelijkheid en ruimte staat. Juist dat is wat een universiteit hoort te doen: een student moet niet willen werken om een straf te ontlopen, om een compliment te krijgen of voor een stickertje van de juf. Nee, een student moet doen wat hij verstandig acht en een docent kan hierbij hooguit fungeren als betrokken spiegel. Je bent pas echt volwassen als je volledig verantwoording neemt voor je doen en laten.
Erkenning zit hem niet in het feit dat jongeren steeds vroeger een beslissing moeten nemen over welke opleiding er gevolgd moet worden. Op 4 vwo moeten leerlingen zich al afvragen hoe min of meer de rest van het leven ingevuld wordt en als je op het havo of het vmbo zit, dan moet je dat haast nog eerder. Met grote regelmaat zie ik twintigers aan me voorbijtrekken die de schijn ophouden precies te weten waarmee ze bezig zijn, maar die je à la minute tot huilen kunt krijgen als je ze enkele rake vragen stelt. Dat vind ik schrijnend en onrechtvaardig. Een langere studieduur kóst geen geld, maar is in de meeste gevallen een investering. Zelfstandigheid creëer je niet door een galg of een hakblok op te stellen langs de route.
Ik meen dat het Amos Oz was die ooit zei dat de Westerse mens in toenemende mate aan het verkindsen is; hij zou zich alleen maar druk maken om gadgets en speeltjes. Als we beginnen om zelfs universitaire studenten af te leren om volwassen te worden, dan zal dat geen vrolijke bijdrage zijn aan die maatschappelijke ontwikkeling. Alleen een overheid die écht fundamenteel wil investeren in onderwijs, en dus in zelfontplooiing, kan het tientallen jaren lange verkeerd voortkruipende tij keren.